ECLI:NL:RBDHA:2021:5707

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
NL 21.4244 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielberoep van een Iraanse nationaliteit met betrekking tot afvalligheid en dienstplichtontduiking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een asielberoep van een eiser met de Iraanse nationaliteit. Eiser had op 29 november 2019 samen met zijn familie een asielaanvraag ingediend in Nederland. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die oordeelde dat de aanvraag ongegrond was. Eiser vreesde voor zijn veiligheid in Iran, vooral vanwege de mishandelingen door zijn vader en zijn status als afvallige van de islam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de afvalligheid van eiser onvoldoende heeft gemotiveerd en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de risico's die eiser loopt bij terugkeer naar Iran. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eiser geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank heeft geen proceskosten toegewezen aan eiser, gezien de samenhang met de beroepsprocedure van zijn moeder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4244

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , v.-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

ProcesverloopBij besluit van 15 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 29 november 2019 samen met zijn moeder, zijn zusje, zijn tante en zijn nichtje een asielaanvraag in Nederland ingediend.
Eisers asielrelaas
2.1.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Iran vreest voor de veiligheid van zijn moeder, zijn zusje en zichzelf, omdat zijn vader een gewelddadige, verslaafde man is. Al zo lang hij zich kan herinneren wordt zijn moeder door zijn vader mishandeld. Ook eiser zelf werd af en toe door zijn vader geslagen. Sinds zij in Nederland verblijven heeft zijn vader hen meermalen telefonisch bedreigd.
2.2.
In de correcties en aanvullingen bij het nader gehoor heeft eiser nog naar voren gebracht dat hij ook als een afvallige van de islam dient te worden beschouwd, omdat hij niet in de islam gelooft. Daarnaast vreest hij bij terugkeer in Iran voor problemen omdat hij niet aan de dienstplicht wil deelnemen. Hij had zich op [leeftijd] moeten melden voor de dienstplicht, maar hij is op zijn [leeftijd] naar Nederland gekomen en is inmiddels [leeftijd] jaar oud.
Bestreden besluit
3.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) de mishandelingen door zijn vader;
3) de gestelde afvalligheid.
3.2.
Verweerder heeft de eerste twee elementen geloofwaardig bevonden. Verweerder heeft het derde element ongeloofwaardig bevonden. Verweerder vindt dat eiser tegen de mishandelingen door zijn vader bescherming kan vragen in Iran. Eiser heeft in Iran geen aangifte gedaan van huiselijk geweld en heeft daar geen goede reden voor gegeven. Eiser kan daarom niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag [1] en loopt bij terugkeer in Iran ook geen reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [2] Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer in Iran een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Hij vreest voor zijn vader, die hem altijd heeft mishandeld en bedreigd. Zijn vader heeft vrienden met hoge posities binnen de overheid, waardoor aangifte tegen hem geen zin zal hebben. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende onderzocht of eiser niet als een afvallige moet worden aangemerkt. Ook heeft verweerder ten onrechte niet beoordeeld of eiser in Iran een risico loopt omdat hij zich niet voor de dienstplicht heeft gemeld en daar ook niet aan wil gaan deelnemen.
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de ongeloofwaardigheid van eisers afvalligheid uitsluitend heeft gemotiveerd door erop te wijzen dat eiser in het nader gehoor niet over afvalligheid heeft gesproken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee onvoldoende heeft gemotiveerd dat de afvalligheid van eiser niet geloofwaardig is.
5.2.
In het eerste gehoor heeft eiser verklaard dat hij geen religie heeft. Hij heeft verklaard dat dit niet een van zijn asielmotieven is, maar dat het wel één van de gevaren is die hem treft. [3] Verweerder heeft hier noch in het eerste gehoor, noch in het nader gehoor op doorgevraagd. Verweerder heeft eiser in het nader gehoor weliswaar gevraagd of hij problemen heeft gehad in Iran vanwege zijn religie en of hij nog andere redenen had om Iran te verlaten, maar dit is niet voldoende. Dat eiser Iran niet heeft verlaten vanwege eerdere problemen in verband met religie, sluit immers niet uit dat hij wel vrees heeft voor toekomstige problemen in Iran. Gelet op eisers verklaring over religie in het eerste gehoor lag het op de weg van verweerder om daar op door te vragen.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat eisers stelling in de correcties en aanvullingen, dat hij als afvallige moet worden aangemerkt, niet zodanig laat is dat van verweerder niet kan worden gevergd om dit asielmotief alsnog inhoudelijk te beoordelen. Dit geldt ook voor het asielmotief van eiser dat hij vreest voor problemen als gevolg van het niet vervullen van de dienstplicht. De correcties en aanvullingen zijn immers bedoeld om aanvullingen op het nader gehoor naar voren te brengen. Verweerder had deze elementen daarom inhoudelijk moeten beoordelen en daartoe zo nodig, als een zorgvuldige beoordeling dat vereist, eiser opnieuw moeten horen. Verweerder heeft dus onvoldoende onderzocht of eiser als afvallige en/of dienstplichtontduiker moet worden aangemerkt en of hij om die redenen bij terugkeer in Iran een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of vervolging van in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. Vanwege de samenhang tussen eisers beroepsprocedure en die van zijn moeder (NL21.4245) veroordeelt de rechtbank verweerder in deze procedure niet in eisers proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Eerste gehoor, p. 4.