ECLI:NL:RBDHA:2021:5709

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
SGR 21/2667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening rijbewijs ongeldig verklaard

Op 2 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De verzoeker had een voorlopige voorziening aangevraagd nadat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard door verweerder in een besluit van 12 augustus 2020. Dit besluit was gebaseerd op het niet tijdig betalen van een onderzoek naar drugsgebruik. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit werd niet-ontvankelijk verklaard in een bestreden besluit van 17 november 2020.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat verzoeker al meer dan een jaar zijn rijbewijs kwijt was en dat hij een lichamelijke beperking heeft, waardoor hij een scooter nodig heeft voor zijn dagelijkse leven en vrijwilligerswerk. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was, aangezien verzoeker een bromfietsrijbewijs kon aanvragen bij de gemeente, wat zou voldoen aan zijn behoeften.

De rechter oordeelde dat er geen acute noodsituatie was die het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maakte. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook kennelijk ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, in aanwezigheid van griffier mr. G.A. Verhoeven, en werd openbaar uitgesproken op 2 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2667

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. van Pernis-van de Wal).

Procesverloop

In het besluit van 12 augustus 2020 (primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard.
In het besluit van 17 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard omdat hij een onderzoek naar drugsgebruik moest laten doen, maar verzoeker dit onderzoek niet tijdig heeft betaald. Het bezwaar tegen dit besluit heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift één dag te laat is ingediend.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
4. Verzoeker heeft hierover aangegeven dat hij al langer dan één jaar zijn rijbewijs kwijt is. Hij heeft een lichamelijke beperking en om het leven makkelijker te maken, is een scooter noodzakelijk. Ook voor zijn vrijwilligerswerk als bezorger heeft hij een rijbewijs nodig.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen spoedeisend belang is. In de toelichting op het primaire besluit staat dat verzoeker nog wel een bromfietsrijbewijs kan aanvragen bij de gemeente. Met een bromfietsrijbewijs kan daarom worden tegemoetgekomen aan de lichamelijke beperkingen van verzoeker. Ook is niet gebleken dat verzoeker voor zijn werk of inkomen afhankelijk is van zijn rijbewijs.
6. Dit betekent dat er geen sprake is van een spoedeisende situatie die het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maakt. Niet is gebleken dat verzoeker door het bestreden besluit in een (acute) noodsituatie raakt of in een situatie terecht komt die onomkeerbaar is. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de beroepsprocedure niet kan worden afgewacht.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening is kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.