ECLI:NL:RBDHA:2021:5713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke schadevergoedingzaak

Op 4 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die schadevergoeding eiste naar aanleiding van een onrechtmatig besluit. Verzoeker had een verzoek ingediend voor een voorschot van €10.000,- op de schadevergoeding, omdat hij als gevolg van het besluit in financiële problemen was geraakt en bij zijn ouders moest inwonen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, omdat verzoeker niet in een acute noodsituatie verkeerde en het verzoek kennelijk ongegrond was. De voorzieningenrechter wees erop dat een financieel belang op zichzelf niet voldoende is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De omstandigheden die verzoeker aanvoerde, zoals het inwonen bij zijn ouders sinds 2018 en een schikking met de gemeente, waren niet voldoende om aan te nemen dat er sprake was van een zwaarwegend financieel belang. De voorzieningenrechter besloot het verzoek af te wijzen en deed dit zonder zitting, conform artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3042
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde mr. A. Tariki),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij de rechtbank (zaaknummer SGR 21/3041). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat aan hem een voorschot op de te betalen schadevergoeding wordt verstrekt van €10.000,-.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2. Verzoeker heeft over de onverwijlde spoed desgevraagd –samengevat- aangevoerd dat hij als gevolg van een onrechtmatig besluit schulden heeft opgelopen en bij zijn ouders moest gaan inwonen in het najaar van 2018. Het kan niet van verzoeker verwacht worden dat hij nog langer wacht. Het door hem gevraagde voorschot van €10.000,- is niet erg hoog. Het is waarschijnlijk dat verweerder in beroep zal worden opgedragen een hoger bedrag aan schadevergoeding aan verzoeker uit te keren.
3. Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 27 april 2021 onder meer op het standpunt gesteld dat er onvoldoende spoedeisend belang is om een voorlopige voorziening te treffen. Daarnaast wijst verweerder op het restitutierisico.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden niet tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van een spoedeisende situatie die het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maakt. Niet is gebleken dat verzoeker op dit moment in een (acute) noodsituatie zit of in een situatie waarin de gevolgen voor hem onomkeerbaar zijn.
Volgens vaste rechtspraak vormt een financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het treffen van een voorlopige voorziening zal wel in beeld kunnen komen indien het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat sprake is van een financiële noodsituatie. In dat geval is het treffen van een voorziening evenwel nog niet gegeven, maar is een verdere toetsing en belangenafweging noodzakelijk. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat in het onderhavige geval sprake is van een zwaarwegend financieel belang als hierboven bedoeld.
De voorzieningenrechter kan uit het door verzoeker aangevoerde niet opmaken dat hij op dit moment in een acute financiële noodsituatie verkeert. Verzoeker verblijft immers al sinds 2018 bij zijn ouders. Daarnaast heeft verzoeker in zijn toelichting van 28 april 2021 aangegeven dat hij inmiddels een schikking heeft getroffen met de gemeente over de ingetrokken bijstandsuitkering. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker na het jarenlange inwonen bij zijn ouders graag zo spoedig mogelijk weer op zich zelf wil gaan wonen en dat een verhuizing kosten met zich brengt, kan deze situatie niet aangemerkt worden als acute nood. Verzoeker heeft niet onderbouwd dat hij de uitspraak in beroep over de schadevergoeding niet (langer) kan afwachten.
5. De door verzoeker gevraagde voorziening kan voorts worden getroffen als het evident is dat aan verzoeker een schadevergoeding zal worden toegekend. Met evident wordt bedoeld dat dit zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht kan worden vastgesteld. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan te nemen dat hiervan sprake is. Verweerder betwist immers in het verweerschrift in zijn algeheel dat sprake is van schade naar aanleiding van de besluitvorming over verzoekers uitschrijving uit de Basisregistratie Personen.
6. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het verzoek niet spoedeisend. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak kan doen zonder zitting.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.