ECLI:NL:RBDHA:2021:5756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Azerbeidzjaanse eiseres wegens gebrek aan geloofwaardigheid en onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Azerbeidzjaanse vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat deze als ongegrond werd beschouwd. Eiseres heeft in beroep gesteld dat zij niet adequaat is gehoord en dat er onvoldoende aandacht is besteed aan haar verklaringen. Tijdens de zitting op 10 mei 2021 was eiseres niet aanwezig, maar werd zij vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Eiseres heeft aangevoerd dat zij uit Azerbeidzjan is gevlucht vanwege problemen met de autoriteiten, die samenhangen met de situatie van haar dochter. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiseres inconsistent en ongeloofwaardig zijn. Eiseres heeft verklaard dat zij sinds 2002 ondergedoken heeft geleefd, maar tegelijkertijd ook dat zij in een klein dorpje heeft gewoond en daar een groentetuintje had. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een reëel risico loopt op vervolging in Azerbeidzjan.

De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiseres verworpen en geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7196

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: M.J. Baaij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype videoverbinding plaatsgevonden op
10 mei 2021. Eiseres is niet verschenen en werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1938 en heeft de Azerbeidzjaanse nationaliteit.
Op 14 november 2017 heeft zij een asielaanvraag ingediend. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij uit Azerbeidzjan is gevlucht omdat zij, kort nadat haar dochter in 2002 het land had verlaten, problemen heeft gehad met de autoriteiten. Deze problemen hangen samen met die van haar dochter. Eiseres is twee keer meegenomen door de politie, heeft vastgezeten, haar documenten zijn ingenomen en sindsdien zat ze ondergedoken. Na het overlijden van de man bij wie ze als laatst heeft gewoond, Ali, had eiseres geen onderdak meer. De zoon van Ali heeft daarop geregeld dat zij het land kon verlaten om zich bij haar dochter in Nederland te voegen. Eiseres stelt dat zij de zorg van haar dochter nodig heeft.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Nationaliteit, identiteit en herkomst
  • Problemen met de overheid
  • Onderduiken
Verweerder volgt eiseres in de door haar gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. In de door haar gestelde problemen met de Azerbeidzjaanse overheid en het onderduiken volgt verweerder eiseres niet. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000.
Beoordeling van de rechtbank
Gehoor
3. Eiseres stelt in beroep dat zij slecht is gehoord door verweerder. Er is weinig aandacht geschonken aan de verklaringen zoals door eiseres naar voren gebracht en er is op belangrijke onderdelen niet doorgevraagd.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat de mogelijkheid om correcties en aanvullingen in te dienen bedoeld is om opmerkingen te maken of opheldering te verschaffen over misvattingen. Niet is gebleken dat eiseres dit in de correcties en aanvullingen heeft aangegeven. Evenmin is gebleken dat eiseres hierover bij verweerder een klacht heeft ingediend. Ook blijkt uit het verslag van het nader gehoor niet dat eiseres onvoldoende ruimte heeft gekregen om over belangrijke onderdelen een verklaring af te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiseres wijst voorts op de brief van 9 februari 2018 waarin staat dat eiseres verder zal worden behandeld in de Verlengde Asielprocedure (VA). Eiseres zou aanvullend gehoord worden over haar asielmotieven, maar dit gehoor heeft nooit plaatsgevonden. Eiseres vindt dat zij aanvullend gehoord had moeten worden, met name over het causale verband tussen haar verhaal en het verhaal van haar dochter. Volgens eiseres kon de beschikking zonder dat gehoor niet op zorgvuldige wijze worden genomen. Ondertussen is eiseres op leeftijd en is het niet meer opportuun om eiseres alsnog te horen. Verweerder dient daarom over te gaan tot inwilliging.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 8 februari 2018 heeft gebeld met de voormalig gemachtigde van eiseres, mevrouw [voormalig gemachtigde] , en dat is besproken dat eiseres in de VA procedure wordt meegenomen omdat zij dan nog op afspraak kon komen bij het FMMU. Mevrouw [voormalig gemachtigde] is hiermee akkoord gegaan. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de reden voor VA zending niet gelegen was in het feit dat eiseres aanvullend gehoord moest worden. De stelling van eiseres dat verweerder tot inwilliging dient over te gaan, omdat ten onrechte geen aanvullend gehoor heeft plaatsgevonden, treft daarom geen doel.
Problemen met de overheid in Azerbeidzjan
7. Eiseres voert aan dat de causale relatie tussen de problemen van haar dochter en haar eigen asielrelaas ten onrechte niet bij de beoordeling is betrokken. De dochter van eiseres en haar echtgenoot hebben in de periode van 1998 tot en met 2002 politieke problemen gehad in Azerbeidzjan. Als gevolg daarvan heeft eiseres ook problemen gekregen. Zij is tweemaal gearresteerd, waarbij zij ook mishandeld is. Verder zijn haar documenten ingenomen. Om deze reden heeft eiseres sinds 2002 ondergedoken gezeten en verplaatste zij zich vaak om te ontkomen aan de politie. Bij terugkeer naar Azerbeidzjan wordt eiseres opgepakt en gedetineerd. Zij vreest voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eiseres (nog) te vrezen heeft voor de Azerbeidzjaanse autoriteiten vanwege de problemen van haar dochter in 2002. Dat eiseres al die tijd ondergedoken zou hebben geleefd, heeft verweerder ongeloofwaardig kunnen achten. In dat kader heeft verweerder eiseres kunnen tegenwerpen dat zij inconsistente, vage en bevreemdende verklaringen heeft afgelegd over die periode. Zo heeft eiseres enerzijds verklaard dat zij uit vrees voor de autoriteiten sinds 2002 moest onderduiken, maar anderzijds heeft zij verklaard in een klein dorpje te hebben samengewoond met een oude man, dat zij een groentetuintje hadden en wat (klein)vee. Ook heeft zij verklaard dat zij daar buiten kwam en dat dat geen probleem was vanwege de ligging van het dorp en omdat daar geen mensen kwamen die er niets te zoeken hadden. Verweerder heeft deze gang van zaken in redelijkheid bevreemdend kunnen vinden omdat mensen die gezocht worden en vrezen voor represailles, zich normaliter juist onttrekken aan het dagelijks leven uit angst voor ontdekking. Verder stelt de rechtbank vast dat de dochter en de kleinkinderen van eiseres in 2002 op individuele gronden een c-vergunning hebben gekregen, nadat door verweerder was geconcludeerd dat zij niet aanmerking kwamen voor een vergunning op de a- of b-grond. Verweerder heeft eiseres dan ook kunnen tegenwerpen dat er niet is ingewilligd vanwege de politieke problemen van haar dochter en/of vanwege het feit dat de kleindochter van eiseres van Armeense afkomst is. Verweerder heeft zich daarnaast terecht op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 25 november 2013, dat uit algemene bekende gezaghebbende bronnen niet blijkt dat eiseres als etnisch Azerische vrouw problemen zal krijgen met de Azerbeidzjaanse autoriteiten vanwege het feit dat zij een gemengd Azeri-Armeens kleinkind heeft. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder tevens terecht geconcludeerd dat eiseres niet aangemerkt kan worden als refugié sur place.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij verdragsvluchteling is dan wel dat zij een reëel risico loopt in Azerbeidzjan te worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiseres komt derhalve niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
10. Verweerder heeft de aanvraag derhalve terecht afgewezen met toepassing van artikel 31, eerste lid van de Vw. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S.J. van Kooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.