Overwegingen
1. Eiseres beoogt verblijf bij haar gestelde moeder (referente) in Nederland. Referente heeft sinds 22 juli 2016 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in Nederland. Eiseres is geboren op [2009] . Op [2016] is de geboorte van eiseres in Ghana geregistreerd.
2. Verweerder heeft de aanvraag voor een mvv afgewezen, omdat de geboorteakte tardief is opgemaakt waardoor bij verweerder twijfel bestaat aan de geboortegegevens en de afstammingsrelatie met referente. Die twijfel wordt versterkt doordat de geboorte niet is aangegeven door de vader of moeder maar door [B] , de gestelde voogd van eiseres. Bovendien woont referente, naar zij stelt, al sinds 2011 in Nederland, maar heeft zij het bestaan van eiseres niet eerder gemeld. Ook staat eiseres niet als kind van referente geregistreerd in de basisregistratie van de gemeente. Verder is met de overgelegde stukken en bescheiden onvoldoende aangetoond dat eiseres al in Ghana feitelijk behoorde en daarna nog feitelijk behoort tot het gezin van referente en onder het rechtmatige gezag van referente staat. Daarom is evenmin sprake van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder ziet daarom geen aanleiding om een verificatieonderzoek of een DNA onderzoek te doen. Tot slot is verweerder niet gebleken dat referente aan het middelenvereiste voldoet of dat zij van dat vereiste moet worden vrijgesteld.
3. Eiseres voert aan dat zij met haar geboorteakte heeft aangetoond dat referente haar biologische en juridische moeder is. De in die geboorteakte gemaakt fout heeft zij met de in bezwaar overgelegde documenten hersteld. Verweerder heeft de echtheid van deze documenten niet betwist. Bovendien is een tardieve geboorteaangifte gebruikelijk in Ghana, zodat dat enkele feit geen bewijs is voor een onjuiste registratie. Volgens eiseres heeft verweerder de hoorplicht geschonden. Eiseres verwijst naar artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en naar artikel 5, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn op grond waarvan verweerder voor de vaststelling van de familieband onderzoek moet doen en gesprekken moet houden. Als verweerder twijfelt aan de overgelegde geboorteakte, dan had hij haar en referente moeten horen tijdens een hoorzitting of anders een DNA-onderzoek moeten laten doen. Eiseres is van mening dat zij met de overgelegde bewijsstukken voldoende heeft onderbouwd dat referente invulling geeft aan de zorg en opvoeding van eiseres, omdat referente haar financieel heeft onderhouden en nog onderhoudt. Tot slot voert eiseres aan dat referente ziek is en verweerder haar daarom moet vrijstellen van het middelenvereiste. Zij verwijst daarvoor naar het arbeidskundig rapport.
4. Artikel 3.14, aanhef en onder c van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaalt dat de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van de hoofdpersoon, dat naar het oordeel van verweerder feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de biologische of juridische dochter van referente is. Eiseres heeft ter onderbouwing van de familierelatie met referente een kopie van haar gelegaliseerde geboorteakte overgelegd. Met de geboorteakte wordt de familierelatie van eiseres met referente niet aannemelijk gemaakt, omdat daaruit enerzijds volgt dat de geboorte van eiseres pas ruim zes jaar later bij de autoriteiten is aangegeven en anderzijds dat de geboorteregistratie op aangeven van referente is gedaan, terwijl uit haar verklaringen volgt dat zij sinds 2011 Ghana niet heeft bezocht. Aan de in bezwaar overgelegde verklaring van 31 januari 2020 waarin staat dat niet referente maar haar voogd de aangifte van haar geboorte heeft gedaan, heeft verweerder geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen, omdat die pas is overgelegd nadat verweerder hierover om nadere uitleg had gevraagd. De verklaring kan daarom de twijfel aan inhoudelijke juistheid van geboorteakte niet wegnemen. Verweerder heeft ook in redelijkheid mogen betrekken dat vanwege de mogelijkheid van het tardief doen van geboorte aangifte en het gebrekkige controlesysteem in Ghana, het mogelijk is om een geboorte meermalen te registreren, zodat niet valt te controleren of personen zich meerdere keren, onder dezelfde of verschillende identiteiten hebben laten registreren.
6. Verweerder twijfelt bovendien niet aan de echtheid van de geboorteakte, maar alleen aan de inhoud daarvan. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt ook dat legalisatie slechts strekt tot bevestiging van de formele echtheid van een document, niet tot het bieden van uitsluitsel omtrent de juistheid van de inhoud ervan. Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande op het standpunt kunnen stellen dat de tardief opgemaakte geboorteakte daarom onvoldoende bewijs is voor de gestelde familierelatie tussen eiseres en referente. Dat referente het bestaan van eiseres niet eerder heeft gemeld, kan buiten beschouwing blijven, nu verweerder op zitting heeft toegegeven dat daarnaar niet is gevraagd. Het ontbreken van een registratie van eiseres in de brp kan eveneens buiten beschouwing blijven nu niet kan worden nagegaan hoe dat is gegaan.
7. Omdat de vereisten in artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vb 2000 cumulatief zijn en referente in dit geval niet heeft voldaan aan het vereiste van 'feitelijke invulling', heeft verweerder de aanvraag reeds om deze reden terecht afgewezen. Voor verweerder bestond daarom geen aanleiding nader DNA-onderzoek te verrichten naar de gestelde afstammingsrelatie tussen eiseres en referente. De rechtbank overweegt hierover als volgt onder rechtsoverweging 8. De rechtbank merkt voorts op dat voor zover eiseres ter zitting een verzoek om aanhouding heeft gedaan voor het alsnog door haarzelf te laten verrichten DNA-onderzoek, dat verzoek wordt afgewezen. Niet valt in te zien waarom eiseres dat niet al voorafgaand aan de zitting heeft kunnen laten doen.
Feitelijk behoren tot het gezin
8. De rechtbank moet beoordelen of referente voldoende invulling geeft aan de relatie met eiseres. Dit volgt uit onder meer de uitspraak van 18 juli 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.De vraag of sprake is van een feitelijke gezinsband, is een kwestie van feitelijke aard en is afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden.
9. Eiseres heeft bij haar aanvraag en haar bezwaarschrift de volgende bewijzen overgelegd over de feitelijke invulling van het gezinsleven met referente:
- Bijlage verklaring referent;
- Kopie geboorteakte kind;
- Kopie bewijs voogdijschap;
- Een beschrijving van de route van eiseres van school naar huis;
- Kopie gezondheidsboekje eiseres;
- Intentieverklaring TBC-onderzoek;
- schoolrapporten van eiseres over de jaren 2016 tot en met 2019;
- bewijzen van betaling van het schoolgeld voor de schooljaren 2016/2017, 2017/2018, en 2018/2019;
- een schoolverklaring van 11 april 2019;
- kopie bekendmaking schoolvakantie van 28 februari 2019 tot en met 1 maart 2019;
- kopie van een geldig paspoort van eiseres;
- kopie van het paspoort van referente geldig van 31 oktober 2014 tot 30 oktober 2024;
- Afschriften van overboekingen van de Western Union bank, waaruit blijkt dat referente geld heeft overgemaakt aan de voogd van eiseres in de jaren 2016, 2017, 2018 en 2019;
- Een verklaring van [B] dat zij samen met haar echtgenoot voor eiseres zorgt sinds referente is vertrokken, dat referente eiseres iedere zondag belt en dat referente zelf drie maal voeding en kleding naar eiseres heeft gestuurd en eiseres iedere twee jaar goederen via een vriendin laat brengen. Verder verklaart [B (voornaam)] dat het maandelijkse geld wordt besteed aan kleding schoolgeld, voeding en ziekenhuisrekeningen.
- Foto’s van eiseres en [B] in Ghana;
- Belgegevens.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres met deze bewijsstukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat referente daadwerkelijk invulling heeft gegeven aan het gezinsleven met eiseres. De bewijsstukken zien alleen op de periode vanaf 2016. Over de periode 2009 tot 2011 toen referente in Ghana was en over de periode 2011 tot 2016 toen referente in Nederland was, zijn geen bewijstukken overgelegd over de feitelijke invulling van het gezinsleven, dan wel het bestaan van hechte persoonlijke banden. Evenmin zijn bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat referente eiseres financieel of op andere wijze heeft ondersteund in haar opvoeding en verzorging. De enkele verklaring van referente op zitting dat zij na haar vertrek uit Ghana altijd telefonisch contact met eiseres heeft onderhouden, is onvoldoende. De belgegevens zijn ook niet voorzien van een jaartal. Verder wordt gesteld dat referente telefonisch contact met eiseres onderhoud en dat zij eiseres geld, kleding en goederen stuurt. De overgelegde verklaring van de gestelde voogd waaruit dat volgt, is echter ongedateerd en niet ondertekend en daaruit volgt ook niet vanaf welke periode eiseres aan de gestelde invulling vorm heeft gegeven. Daaruit blijkt ook niet dat referente hechte persoonlijke banden met eiseres onderhoudt of dat zij feitelijk bijdraagt aan, of invulling geeft aan de zorg en opvoeding van eiseres. Bovendien is de verklaring van de gestelde voogd geen objectief bewijs. De foto’s zijn verder niet gedateerd en daarop kan ook niet het gezinsleven met referente worden aangenomen. Verweerder heeft daaraan geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen. Verweerder heeft verder van belang kunnen vinden dat referente na haar vertrek uit Ghana eiseres niet meer heeft gezien en dat niet is aangetoond dat zij in overleg met de voogd betrokken is geweest bij belangrijke beslissingen over de opvoeding en de verzorging van eiseres. Dit blijkt ook niet uit de overgelegde gegevens met betrekking tot de school van eiseres. Verder zeggen de financiële gegevens en het gezondheidsboekje niets over de feitelijke invulling van het gezinsleven. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat referente haar gezinsleven met eiseres als bedoeld in artikel 8 van het EVRM niet aannemelijk heeft gemaakt.
11. Referente ontvangt een bijstandsuitkering en voldoet daarmee niet aan de het middelenvereiste. Zij beroept zich op de vrijstelling van het middelenvereiste en verwijst naar het arbeidskundig rapport van 24 oktober 2019 waarin zij gedeeltelijk is ontheven van haar verplichting tot arbeidsinschakeling en naar het arbeidskundig rapport en de brief van het UWV van 28 februari 2020 waarin staat dat zij gedurende een half jaar voor maximaal 25 uur per week belastbaar is voor werk. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat referente hiermee niet heeft aangetoond dat zij volledig is vrijgesteld om aan het middelenvereiste te voldoen. Uit deze rapporten blijkt voorts niet dat het niet te verwachten is dat referente binnen één jaar volledig kan gaan werken of dat zij ook na 24 oktober 2020 nog voor maximaal 25 uur kan werken of dat zij nimmer aan het middelenvereiste zal kunnen voldoen zoals ter zitting is gesteld. Verweerder heeft terecht ter zitting opgemerkt dat de situatie wat dat betreft onduidelijk is.
12. Op grond van wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht ook faalt. Eiseres heeft in bezwaar geen omstandigheden aangevoerd die anders zijn dan wat zij heeft gesteld voorafgaand aan het primaire besluit. De in bezwaar aanvullend overgelegde stukken hoefden voor verweerder geen aanleiding te vormen om tot horen over te gaan. Evenmin heeft eiseres haar stelling dat zij de dochter van referente is, noch de feitelijke invulling van het gezinsleven nader onderbouwd. De in bezwaar overgelegde stukken, zijn hiertoe onvoldoende gebleken. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat het op voorhand duidelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andere uitkomst en dat daarover geen redelijke twijfel mogelijk was.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.