ECLI:NL:RBDHA:2021:5795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring in het kader van huisvesting met psychiatrische problematiek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een urgentieverklaring had aangevraagd. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen op 5 maart 2021, omdat er volgens hen geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem. De verzoeker, die te maken had met psychiatrische problematiek, stelde dat zijn situatie zo ernstig was dat hij en zijn gezin hulpverlening nodig hadden. Tijdens de zitting op 31 mei 2021, die via een skype-verbinding plaatsvond, werd de verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn begeleider.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter stelde vast dat de verzoeker niet voldoende had onderbouwd dat hij niet in staat was om een woning op de particuliere markt te huren. De voorzieningenrechter merkte op dat de hulpverlening had geadviseerd om een urgentieaanvraag in te dienen, maar dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij alle redelijke mogelijkheden had benut om zijn huisvestingsprobleem op te lossen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de urgentieverklaring door verweerder in redelijkheid niet onterecht was.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de huidige situatie van de verzoeker niet zodanig schrijnend was dat deze zich voldoende onderscheidde van andere vergelijkbare gevallen in de regio. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing van verweerder om de hardheidsclausule niet toe te passen, niet onredelijk was, gezien het krappe woningaanbod in de Haagse regio. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3457
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juni 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A. Aïssal),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Gadzuric).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een urgentieverklaring afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2021 door middel van een skype-verbinding. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Voor verzoeker is ook zijn begeleider [begeleider] verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat er bij hem sprake is van psychiatrische problematiek. Deze is zo ernstig geworden dat ook het gezin (verzoeker, zijn ex-vrouw en twee minderjarige kinderen) hulpverlening heeft gekregen.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen omdat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem (echtscheiding en psychische problemen als gevolg van de echtscheiding) en omdat verzoeker het probleem op een andere wijze kan oplossen [1] . Daarom is het volgens verweerder ook niet mogelijk in de situatie van verzoeker de hardheidsclausule van artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening toe te passen.
Wat vinden partijen?
4. Verzoeker is van mening dat verweerder niet onderbouwd heeft dat het voor hem mogelijk is om een studio of woning op de particuliere woningmarkt te huren. De hulpverlening vond het noodzakelijk om een urgentieaanvraag in te dienen. Hieruit kan worden afgeleid dat verzoeker niet zelfredzaam is. Verweerder is er verder ten onrechte van uit gegaan dat de sociale- en medische klachten een gevolg zijn van de scheiding. De psychische klachten speelden echter daarvoor al. Het gaat steeds slechter met verzoeker en daardoor staat zijn gezin ook onder grote druk. De kans is zeer klein dat hij op korte termijn een andere woonruimte kan vinden. Een huis huren op de particuliere woningmarkt is voor iemand met een uitkering, zoals verzoeker, niet mogelijk.
Tot slot heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de hardheidsclausule niet is toegepast. Het gezin staat onder grote druk en de hulpverlening is ontoereikend om de problemen te verhelpen.
5. Verweerder heeft op 28 mei 2021 aan de rechtbank laten weten dat de aanvraag alsnog ter advisering aan de GGD is voorgelegd vanwege de medische stukken die bij het verzoekschrift zijn gevoegd.
Wat zijn de regels?
6. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder in dit soort zaken beoordelings- en beleidsruimte toekomt. Dit leidt ertoe dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. Uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt ook dat een restrictief beleid van verweerder niet onredelijk is, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is. [2]
Daarnaast is de door verzoeker gevraagde voorziening verstrekkend van aard aangezien het verweerder voor een voldongen feit zou plaatsen. Nader onderzoek zou in het geval van toekenning van de urgentieverklaring overbodig zijn. Het treffen van zo een verstrekkende voorziening is alleen mogelijk als het duidelijk is dat het besluit onrechtmatig is en/of het spoedeisend belang bij het treffen van de voorziening zo groot is dat langer wachten niet meer mogelijk is. Hiervan is de voorzieningenrechter niet gebleken.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat verzoeker alles wat redelijkerwijs tot zijn mogelijkheden behoort heeft gedaan om het huisvestingsprobleem op te lossen. Verweerder heeft een aantal alternatieven aangedragen zoals het huren van een kamer, woning of studio op de particuliere woningmarkt. De stelling dat hij dit niet zou kunnen betalen is niet met stukken onderbouwd en wordt daarom niet gevolgd. Ook is niet gebleken welke pogingen verzoeker al heeft ondernomen. De vraag of een kamer past in een eventueel ouderschapsplan van verzoeker kan in deze procedure niet aan de orde komen.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de aanvraag om een urgentieverklaring hierom mogen afwijzen. Aan de bespreking van de overige weigeringsgronden komt de voorzieningenrechter dan ook niet toe.
Verweerder heeft aangegeven dat de aanvraag alsnog ter advisering is voorgelegd aan de GGD. Dit maakt echter niet dat het besluit van 5 maart 2021 onrechtmatig is of geen stand zal houden in bezwaar. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat de huidige situatie niet wenselijk is, is het de voorzieningenrechter niet gebleken dat de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden. Daarbij is van belang dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat deze beslissing ongeveer binnen drie tot vier weken na deze zitting kan worden genomen.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker en zijn gezin in een vervelende positie zitten, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat die situatie niet zodanig schrijnend is dat deze zich voldoende onderscheidt van andere mensen in de regio die in een soortgelijke situatie verkeren. Verweerder heeft hierbij het zeer krappe woningaanbod in de Haagse regio mogen betrekken en ook de omstandigheid dat verzoeker nog niet alle mogelijkheden heeft benut om zelf zijn huisvestingsprobleem op te lossen.
Conclusie
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
BIJLAGE

Wettelijk kader

Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 4:5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
(..)
b. er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem;
c. de aanvrager kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
(..)
Artikel 7:3 Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing ervan gelet op het belang van de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Beleidsregel Urgentieverklaringen Den Haag 2019
Artikel 2.1.2 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder b, van de verordening
Er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem waarvoor indeling in een urgentiecategorie mogelijk is, bij de volgende op zichzelf staande situaties:
(…)
h. de aanvrager is gescheiden of de samenwonende- of de partnerrelatie is verbroken;
(…)
o. de aanvrager heeft psychische problemen als gevolg van één of meer van de hierboven genoemde omstandigheden.
Artikel 2.1.3 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder c, van de verordening
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat redelijkerwijs te voorkomen is of op andere wijze op te lossen is, indien de aanvrager:
a. niet alles wat redelijkerwijs tot diens mogelijkheden behoort heeft gedaan om het huisvestingsprobleem te voorkomen of op te lossen;
(…)

Voetnoten

1.artikel 4.5, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Huisvestingsverordening), gelezen in samenhang met artikel 2.1.2, aanhef en onder h en o, van de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 (de Beleidsregel) en artikel 4:5, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening, gelezen in samenhang met artikel 2.1.3, aanhef en onder a, van de Beleidsregel.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:628).