ECLI:NL:RBDHA:2021:5839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20_3869
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de individuele inkomenstoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Katwijk

In deze zaak heeft eiser op 4 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag bij het college van burgemeester en wethouders van Katwijk. Het college heeft op 24 februari 2020 een individuele inkomenstoeslag van € 291,- toegekend, maar eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat hij van mening is dat de toeslag te laag is vastgesteld. Eiser ontving in 2019 een hogere toeslag en vraagt zich af waarom dit in 2020 niet het geval is. Het college heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij beide partijen toestemming hebben gegeven om het beroep op basis van de stukken af te handelen. In de overwegingen van de rechtbank wordt uiteengezet dat de individuele inkomenstoeslag op basis van de Participatiewet kan worden toegekend aan personen met een langdurig laag inkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het inkomen van eiser in 2020, zijnde een WAO-uitkering van € 1.054,91 per maand, hoger is dan de bijstandsnorm, maar lager dan 110% van die norm. Hierdoor heeft eiser recht op een individuele inkomenstoeslag, maar de hoogte van deze toeslag is vastgesteld op € 291,-, wat in overeenstemming is met de geldende verordening.

De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden de hoogte van de individuele inkomenstoeslag heeft vastgesteld en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 mei 2021 en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3869

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, verweerder

(gemachtigde: S. de Vreugd).

Procesverloop

Eiser heeft op 4 februari 2020 bij verweerder een individuele inkomenstoeslag aangevraagd.
Bij besluit van 24 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 36 van de Participatiewet (Pw) aan eiser een individuele inkomenstoeslag toegekend van
€ 291,-.
Bij besluit van 22 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus hebben beide partijen de rechtbank desgevraagd toestemming gegeven om het beroep op basis van de stukken schriftelijk af te handelen. Bij brief van 17 mei 2021 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat het onderzoek wordt gesloten en dat op heden uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 4 februari 2020 een aanvraag voor individuele inkomenstoeslag bij verweerder ingediend. Bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft verweerder aan eiser een individuele inkomenstoeslag toegekend van € 291,- voor 2020.
2. Eiser betoogt dat de individuele inkomenstoeslag te laag is vastgesteld. In 2019 bedroeg de door hem ontvangen individuele inkomenstoeslag € 100,- meer.
3.1
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Pw verweerder, op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag kan verlenen. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat ingevolge artikel 3 van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Katwijk (de verordening) een persoon een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Pw heeft indien gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110 % van de toepasselijke bijstandsnorm. Verweerder heeft vastgesteld dat het inkomen van eiser in 2020 een WAO-uitkering van € 1.054,91 (inclusief vakantiegeld) per maand bedraagt. Gelet op de op eiser van toepassing zijnde bijstandsnorm per 1 januari 2020 van € 1.052,32, overschrijdt het inkomen van eiser de bijstandsnorm, maar is het lager dan 110% (€ 1.157,55) van die norm. Eiser heeft daarom (ook) in 2020 recht op een individuele inkomenstoeslag.
3.2
Voor de hoogte van de individuele inkomenstoeslag moet vervolgens gekeken worden naar artikel 4, tweede lid, van de verordening. Op grond van dit artikel bedraagt de hoogte, indien het inkomen is gelegen tussen 100% en 110% van de geldende bijstandsnorm, 70% van de individuele inkomenstoeslag die toegekend wordt indien het inkomen maximaal 100% van de bijstandsnorm bedraagt. De hoogte van de individuele inkomenstoeslag voor eiser bedraagt aldus in 2020 € 291,-.
3.3
Eiser heeft geen gronden gericht tegen deze motivering van het besluit, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat.
4. Eiser heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat hij in vergelijking met 2019 ruim € 100,-- omlaag is gegaan, zonder dat dit vooraf aan hem bekend is gemaakt. Hij vraagt zich af hoe dit kan. Verweerder heeft dat in het bestreden besluit al toegelicht. Eiser ontving in de eerste helft van 2019 van het Uwv nog een aanvulling uit de Toeslagenwet (Tw). Daarom is eisers inkomen in 2019 gelijkgesteld aan de bijstandsnorm, zodat hij het volledige bedrag van de individuele inkomenstoeslag kreeg. Daarbij komt dat eisers inkomen in 2020 (een klein beetje) hoger is dan de bijstandsnorm, zodat eiser geen recht meer heeft op het volledige bedrag aan toeslag, maar op 70% daarvan. Dat staat in artikel 4, tweede lid, van de verordening. De rechtbank acht deze toelichting voldoende duidelijk.
5. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden de individuele inkomenstoeslag in 2020 heeft vastgesteld op € 291,-.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.