ECLI:NL:RBDHA:2021:5840
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, de verweerder. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 1 april 2019 tot en met 14 juli 2019, alsook de terugvordering van een bedrag van € 3.467,45. De intrekking was gebaseerd op de Participatiewet, waarbij verweerder stelde dat eiser samenwoonde met mevrouw [A], wat leidde tot een wijziging van de bijstandsnorm. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, waarop het bezwaar gegrond werd verklaard, maar de begindatum van de intrekking werd gewijzigd naar 17 mei 2019, wat resulteerde in een resterende terugvordering van € 491,81.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij hij aanvoert dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de startdatum van de intrekking en dat de motivering hiervoor tekortschiet. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder de begindatum voldoende heeft gemotiveerd, onder verwijzing naar de verklaring van [A]. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van een discretionaire bevoegdheid voor verweerder om van terugvordering af te zien, aangezien de wet dit niet toestaat in geval van het niet nakomen van de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.