ECLI:NL:RBDHA:2021:5841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1527
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

Op 1 juni 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, die sinds 2011 een WIA-uitkering ontvangt, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin haar uitkering per 1 oktober 2019 werd gewijzigd naar € 530,06 bruto per maand. Dit besluit volgde op een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage werd vastgesteld op 45,75%. Eiseres betwistte deze wijziging en voerde aan dat haar klachten waren toegenomen en dat zij meer beperkingen had dan door de verzekeringsartsen waren aangenomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de medische informatie van eiseres adequaat hadden beoordeeld en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van hun bevindingen te twijfelen. Eiseres had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de conclusies van de verzekeringsartsen kon ondermijnen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de wijziging van de WIA-uitkering door verweerder terecht was en dat het beroep van eiseres ongegrond werd verklaard. De rechtbank wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1527

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtide: mr. C.I. Zaad)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: A.M. Snijders).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wijzigt in die zin dat de uitkering per 1 oktober 2019 € 530,06 bruto per maand bedraagt.
Bij besluit van 23 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus hebben beide partijen de rechtbank desgevraagd toestemming gegeven om het beroep op basis van de stukken schriftelijk af te handelen. Bij brief van 26 mei 2021 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat het onderzoek wordt gesloten en dat op 1 juni 2021 uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1. Eiseres is van 2 oktober 2006 tot 2 oktober 2009 werkzaam geweest als productiemedewerker bij [B.V.] B.V. voor gemiddeld 33,56 uur per week. Per 2 oktober 2009 ontving zij een uitkering ingevolge de Ziektewet en per 9 september 2011 ontvangt zij een WIA-uitkering. Op 7 mei 2019 heeft verweerder van eiseres een verzoek om herbeoordeling ontvangen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder naar aanleiding van de herbeoordeling het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd van 43,35% (vastgesteld in 2014) naar 45,75% en de WIA-uitkering bepaald op € 530,06 bruto per maand. Aan dit besluit ligt een rapportage van 16 juli 2019 van de primaire verzekeringsarts ten grondslag, waarin onder meer is gerapporteerd dat eiseres is aangewezen op niet al te zware fysieke arbeid en werkzaamheden die met weinig stress gepaard gaan. Tevens wordt een urenbeperking aangenomen van maximaal 20 uur per week en 4 uur per dag. De primaire arbeidsdeskundige concludeert in een rapport van 26 juli 2019 dat het arbeidsongeschiktheidspercentage 45,75% bedraagt en dat de door hem geselecteerde (parttime)functies ‘barbediende/buffetbediende, kantinebediende’ (SBC-code 111080), ‘samensteller kunststof en rubberproducten’ (SBC-code 271130) en ‘huishoudelijk medewerker’ (SBC-code 111333) passen bij de belastbaarheid van eiseres omdat bij deze functies uitsluitend sprake is van lichte werkzaamheden.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) gelet op diens rapport van 8 januari 2020 van mening is dat de bezwaren van eiseres geen aanleiding geven de bevindingen de primaire verzekeringsarts te herzien. De arbeidsdeskundige b&b concludeert in zijn rapportage van 23 januari 2020 dat de primaire arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 45,75% en dat de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies geschikt zijn.
4. Eiseres betoogt dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage hoger is dan 45,75% gelet op het feit dat haar psychische en lichamelijke klachten vanaf 2014 zijn toegenomen. Zij wijst er op dat zij in 2019 psychologische begeleiding krijgt en medicatie zoals tranquilizers, psychofarmaca, pijnstillers en kalkpreparaten gebruikt. Naast haar chronische pneumonie heeft zij een reumatische aandoening ontwikkeld, waardoor zij in haar bewegingen meer is beperkt. Zij heeft daarom meer beperkingen dan zijn aangenomen door de verzekeringsartsen en is niet in staat om 20 uur per week te werken. Haars inziens had de verzekeringsarts b&b bij de beoordeling meer rekening moeten houden met de informatie van de behandelend sector. Eiseres heeft in beroep ter aanvulling op de medische stukken een drietal afspraken op 12 juli 2021 bij de longafdeling van het Langeland Ziekenhuis te Zoetermeer en een overzicht van haar medicijngebruik overgelegd. Gelet op het voorgaande zijn de geselecteerde functies niet geschikt, aldus eiseres.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat voornoemde rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.2
Naar aanleiding van het verzoek van eiseres om een herbeoordeling heeft de primaire verzekeringsarts op 7 augustus 2019 bij eiseres een uitgebreid psychisch en lichamelijk onderzoek verricht. Ook heeft hij dossierstudie verricht en informatie van de huisarts van eiseres en van haar GZ-psycholoog bij PsyQ bij zijn onderzoek betrokken. Daarnaast heeft hij rekening gehouden met door eiseres tijdens het spreekuur aangeleverde informatie van de reumatoloog bij het LUMC, de longarts bij het Lange Land ziekenhuis, de psychiater bij Parnassia en aanvullende informatie van de huisarts. Afgezien van de eerder gestelde beperkingen op het gebied van herinneren, zien en werken met toetsenbord en muis, worden de resterende beperkingen binnen rubriek I en II onverminderd passend bevonden en overgenomen. Bij het lichamelijk onderzoek konden geen evidente functionele, locomotore bewegingsstoornissen worden geobjectiveerd. Conform het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in 2014 wordt een urenbeperking aangenomen van 20 uur per week en 4 uur per dag. De primaire verzekeringsarts concludeert dat er gelet op het voorgaande geen grond is om aan te nemen dat de beperkingen zijn toegenomen. Verwacht wordt zelfs dat de medische situatie naar verwachting op termijn gedeeltelijk zal kunnen verbeteren door het volgen van adequate therapie of training. De beperkingen binnen de rubrieken I en II dienen wel als duurzaam te worden beschouwd, maar de functionele mogelijkheden in de rubrieken IV en V kunnen toenemen. Hij heeft overeenkomstig zijn bevindingen een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond, aanvullend medisch onderzoek verricht bij eiseres en informatie van de behandelend sector verkregen tijdens de bezwaarprocedure bij zijn onderzoek betrokken. Het betreft informatie van een arts bij Middin, de longarts, de reumatoloog en de huisarts van eiseres. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de primaire verzekeringsarts de belastbaarheid juist heeft ingeschat en dat de FML zonder wijzigingen kan worden gehandhaafd. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig te achten.
5.3
De rechtbank benadrukt dat zij geen reden ziet te twijfelen aan hetgeen eiseres over haar klachten als gevolg van haar reumatische aandoening naar voren heeft gebracht. De rechtbank volgt echter niet de stelling van eiseres dat de reumaklachten tot vermeerdering van de aangenomen urenbeperking zou moeten leiden. De door eiseres naar voren gebrachte klachten betreffende haar bewegingsstoornissen zijn door de verzekeringsartsen betrokken bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling.
Alle bekende medische informatie is door de verzekeringsartsen bij hun beoordeling betrokken. Eiseres heeft in beroep geen medische informatie in het geding gebracht die maakt dat de bevindingen van de verzekeringsartsen voor onjuist moeten worden gehouden. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen redenen zijn om het aannemen van meer of zwaardere beperkingen en/of een verdergaande urenbeperking te rechtvaardigen.
5.4
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de door de arbeidsdeskundigen geduide functies. Naar aanleiding van de herbeoordeling hebben de primaire arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het arbeidsongeschiktheidspercentage berekend op 45,75%. Derhalve is, in vergelijking met de vorige beoordeling in 2014, sprake van een geringe toename van het arbeidsongeschiktheidspercentage, te weten van 43,35% naar 45,75%.
5.5
Het vorenstaande betekent dat wat eiseres heeft aangevoerd geen doel treft, en dat verweerder terecht en op goede gronden de WIA-uitkering heeft gewijzigd in die zin dat de uitkering per 1 oktober 2019 € 530,06 bruto per maand bedraagt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.