In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Westland. Eiseres, die bezwaar had gemaakt tegen de vergunning voor het oprichten van een tuinbouwkas en silo, stelde dat het project buiten de bebouwde kom ligt en dat de vergunning ten onrechte was verleend op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder de aanvraag voor de omgevingsvergunning op 16 december 2018 indiende en dat de vergunning op 5 april 2019 werd verleend. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 7 oktober 2019, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 29 april 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres betoogde dat de beoogde bouwlocatie zich in het buitengebied van de gemeente Westland bevindt, op een afstand van circa 800 meter van de bebouwde kom van Kwintsheul. De rechtbank heeft overwogen dat de vraag of een perceel binnen of buiten de bebouwde kom ligt, een feitelijke vraag is die afhankelijk is van de aard van de omgeving. De rechtbank concludeerde dat het perceel van vergunninghouder buiten de bebouwde kom ligt, omdat er slechts drie woningen in de nabijheid van de kassen zijn en er geen sprake is van aaneengesloten bebouwing met een overwegende woonfunctie.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.068,-, en moet het griffierecht van € 174,- worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Wabo en de voorwaarden voor het verlenen van omgevingsvergunningen in relatie tot de bebouwde kom.