ECLI:NL:RBDHA:2021:5865

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/1958
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van vertrek en de beschikbaarheid van medische zorg in Irak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Iraakse eiser die verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw). De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, had op 9 maart 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, dat zijn aanvraag om uitstel van vertrek had afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 april 2021, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

De eiser stelde dat hij psychische en fysieke klachten had en dat de vereiste medische zorg in Irak niet beschikbaar en niet toegankelijk was. De rechtbank heeft de adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) in overweging genomen, die concludeerden dat de eiser in staat was om te reizen, mits hij begeleid werd, en dat de benodigde medicatie in Irak beschikbaar was. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had onderbouwd dat de zorg in Irak feitelijk niet toegankelijk was en dat de stelling dat de behandeling in Irak niet effectief zou zijn, niet voldoende was onderbouwd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de adviezen van het BMA en dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in Irak behandeld kon worden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/1958
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,
gemachtigde: mr. M. Erik,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins.

Procesverloop

Eiser heeft op 9 maart 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 maart 2020 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 22 april 2021. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig [naam tolk].

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Iraakse nationaliteit te bezitten. Op 27 juni 2019 heeft eiser een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw [1] ingediend. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder aan het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd een advies uit te brengen over de toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw.
2. Op 11 juli 2019 heeft het BMA een advies uitgebracht. Dat advies is op 5 november 2019 en 14 januari 2020 aangevuld. De BMA-arts heeft geconcludeerd dat eiser dusdanige psychische en fysieke klachten heeft dat bij het uitblijven van de vereiste behandeling op korte termijn een medische noodsituatie wordt verwacht. De BMA-arts heeft verder geconcludeerd dat eiser in staat is om te reizen, mits hij begeleid wordt door een psychiatrisch verpleegkundige. Ook wordt aanbevolen dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt, dat hij voldoende medicatie meeneemt om de periode van de reis te overbruggen en dat hij zijn medicatie tijdens de reis continueert. Tot slot concludeert de BMA-arts dat behandeling door een psychiater en behandeling aan huis door een psychiatrisch verpleegkundige en de medicatie van eiser aanwezig zijn in Irak.
3. Verweerder heeft de aanvraag besluit van 17 januari 2020 (het primaire besluit) afgewezen, gelet op de adviezen van het BMA. Het daartegen ingediende bezwaar heeft verweerder ongegrond verklaard. Verweerder gaat uit van de juistheid en volledigheid van de BMA-adviezen. Eiser heeft niet onderbouwd dat de door hem vereiste zorg niet beschikbaar is in Irak. Uit het aanvullende BMA-advies van 14 januari 2020 blijkt immers dat het door eiser gebruikte medicijn wel aanwezig is in Irak. Volgens verweerder heeft eiser ook niet geconcretiseerd hoe een effectieve voortzetting van de behandeling onmogelijk zal zijn in Irak. De enkele omstandigheid dat eiser in Irak traumatische ervaringen heeft opgedaan en dat zijn angstklachten bij terugkeer zullen toenemen, is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft ook niet met stukken onderbouwd dat de benodigde zorg feitelijk niet toegankelijk is, gelet op de afstand tussen Bagdad en Basra, of de kosten van de zorg.
4. Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Daartoe voert eiser allereerst aan dat de vereiste zorg niet beschikbaar is in Irak. Zo is het door eiser gebruikte medicijn niet constant aanwezig, zoals ook blijkt uit de verschillen in de BMA-adviezen. De voortdurende aanwezigheid van dit medicijn is van groot belang, aangezien een wijziging van medicatie telkens tot een terugval heeft geleid in zijn gezondheid. Verder stelt eiser dat de vereiste zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is. De behandeling is beschikbaar in Basra, terwijl Bagdad het herkomstgebied is van eiser. Door verweerder wordt niet betwist dat deze steden ver van elkaar af liggen en dat eiser – ook in Nederland – afhankelijk is van hulpverlening en niet alleen in staat is om artsenbezoeken af te leggen. Daarbij is ook van belang dat eiser al meerdere jaren niet in Irak verblijft en dat hij er daarom geen netwerk of financiële middelen heeft. Tot slot betwist eiser de effectiviteit van de zorg in Irak, aangezien zijn klachten verband houden met zijn land van herkomst. In Irak kan er dan ook geen sprake zijn van een veilige behandelomgeving. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar de verklaring van zijn behandelaar van 18 oktober 2019.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling, niet verantwoord is om te reizen. Volgens paragraaf A3/7.1 van de Vc [2] verleent verweerder uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw wanneer er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM [3] om medische redenen. Hiervan is volgens dit beleid uitsluitend sprake:
  • Als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
  • Als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
  • Als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat er op korte termijn een medische noodsituatie wordt verwacht bij het uitblijven van de door eiser benodigde behandeling. Verder is niet in geschil dat eiser in staat is om te reizen, mits voldaan wordt aan de reisvoorwaarden zoals neergelegd in het BMA-advies. Het geschil spitst zich toe op de vragen of de door eiser gebruikte medicatie beschikbaar is, of de noodzakelijke medische behandeling feitelijk toegankelijk is en of de behandeling in Irak effectief zal zijn.
7. Uit het aanvullend BMA-advies van 14 januari 2020 blijkt dat – in afwijking van het aanvullend advies van 5 november 2019 – het door eiser gebruikte medicijn wel aanwezig is in Irak. Het BMA baseert deze conclusie op een brondocument uit 2019. Omdat het BMA heeft geconcludeerd dat risperidon voor eiser in Irak aanwezig is, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het risico op achteruitgang door het gebruik van een alternatief medicijn wordt weggenomen. Het lag op de weg van eiser om aan te tonen dat niet van dit advies kon worden uitgegaan. De enkele stelling dat de BMA-adviezen wisselen en dat hieruit blijkt dat risperidon niet voortdurend aanwezig is, kan niet tot de conclusie leiden dat eiser nu bij terugkeer geen toegang zal hebben tot de vereiste medicatie. Hierin heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te (laten) doen naar de beschikbaarheid van risperidon in Irak.
8. Verweerder heeft zich verder voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor hem noodzakelijke medische behandeling feitelijk niet toegankelijk is in Irak. Er is weliswaar sprake van een aanmerkelijke afstand tussen Bagdad en Basra, maar eiser heeft niet onderbouwd dat hij niet in staat is om deze afstand af te leggen. Eisers stelling dat dat de zorg feitelijk niet toegankelijk is vanwege een gebrek aan een sociaal netwerk in Irak slaagt evenmin. De rechtbank stelt voorop dat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd, maar deze stelling maakt verder ook niet aannemelijk dat er in het geheel geen familielid, of andere sociale connectie, is die in staat is om eiser te ondersteunen. Met betrekking tot de financiële toegankelijkheid van de zorg en medicatie heeft eiser enkel gesteld dat dit voor hem niet betaalbaar – en daardoor niet toegankelijk – is. Eiser heeft echter nagelaten om de hoogte van de kosten van de benodigde behandeling en medicatie te onderbouwen. Eiser heeft daarmee onvoldoende inzicht gegeven in de (on)mogelijkheid voor familieleden of hulporganisaties om hem eventueel financieel bij te kunnen staan voor het bekostigen daarvan.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat een behandeling in Irak niet effectief zal zijn. In de overgelegde verklaring van de behandelaar van eiser staat dat een als veilig ervaren behandelomgeving vereist is voor een effectieve behandeling en dat dit gevoel van veiligheid niet aanwezig zal in Irak. Daardoor zal de behandeling onvoldoende effectief zijn. De BMA-arts heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de vraag of behandeling effectief kan zijn afhangt van diverse factoren, waaronder een als veilig ervaren behandelomgeving. Hieruit blijkt dat een als veilig ervaren behandelomgeving van belang is voor de effectiviteit van de behandeling. Dat bij het aspect van het veiligheidsgevoel kanttekeningen kunnen worden geplaatst, maakt echter nog niet dat de behandeling in Irak in het geheel niet effectief is. Eiser heeft dit standpunt in beroep niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van verweerder.
10. Ten aanzien van het beroep van eiser op de schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden die zijn aangevoerd in de bezwaarfase is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
11. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier, op 3 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.