In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 9 april 2021 was afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 6 mei 2021 in Breda, waar de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.J.F.M. van Raak, en een tolk, LMurad. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. R.C. van den Berg.
Tijdens de zitting is het verzoek om voorlopige voorziening besproken, maar de voorzieningenrechter heeft besloten het verzoek af te wijzen. Dit besluit is genomen in samenhang met een eerdere uitspraak in een vergelijkbare zaak (NL21.5690), waarin de rechtbank ook uitspraak heeft gedaan op het beroep van de verzoeker. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.