ECLI:NL:RBDHA:2021:5962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
AWB – 20 _ 594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

Op 3 juni 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de toekenning van een WIA-uitkering aan eiseres, die eerder was afgewezen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55,03%. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 10 mei 2019, waarin de aanvraag werd afgewezen, niet voldoende gemotiveerd was. Na een herziening op 11 november 2019, waarbij het bezwaar van eiseres gegrond werd verklaard, heeft het Uwv de einddatum van de loongerelateerde WGA-uitkering aangepast naar 29 september 2020. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat zij van mening was dat haar arbeidsongeschiktheid niet correct was beoordeeld.

Tijdens de zitting op 16 november 2020 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij haar medische klachten uiteenzette, waaronder een bipolaire stoornis, ADHD en PTSS. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om aanvullende medische informatie te verkrijgen. De verzekeringsarts van het Uwv heeft in een rapport van 13 januari 2021 aangegeven dat de allergieën van eiseres niet in de beoordeling zijn meegenomen, wat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd vond. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit niet op een juiste medische grondslag was gebaseerd en heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere gebreken in de motivering hersteld moeten worden. Tevens is het griffierecht van € 48,- aan eiseres vergoed en zijn de reiskosten van € 14,- voor de zitting vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/594

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 11 november 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en beslist dat eiseres per 29 mei 2019 recht heeft op een WIA-uitkering, op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55,03%. De WIA-uitkering die eiseres ontvangt, is een loongerelateerde uitkering op grond van de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) die tot en met 28 mei 2021 loopt.
Bij besluit van 28 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van 11 november 2019 herzien, in die zin dat de einddatum van de loongerelateerde WGA-uitkering 29 september 2020 is.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2020. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen op de in de heropeningsbeslissing van 15 december 2020 geformuleerde punten.
Bij brief van 18 januari 2021 heeft verweerder gereageerd.
Bij brief van 14 maart 2021 heeft eiseres gereageerd.
Partijen hebben niet laten weten dat zij een nadere zitting wensen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was tot 1 augustus 2016 werkzaam als operations agent voor 40 uur per week. Op 31 mei 2017 heeft zij zich vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld vanwege psychische klachten, waarna verweerder haar een uitkering op grond van de Ziektewet heeft toegekend.
1.2
Eiseres heeft op 1 maart 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.3
Bij besluit van 11 november 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en beslist dat eiseres per 29 mei 2019 recht heeft op een WIA-uitkering. Verweerder verwijst hierbij naar het conceptbesluit van 6 november 2019, waarbij een WIA-uitkering aan eiseres is toegekend met ingang van 29 mei 2019, op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55,03%. Eiseres ontvangt tot en met 28 mei 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 11 november 2019 herzien, in die zin dat de einddatum van de loongerelateerde WGA-uitkering 29 september 2020 is. Verweerder verwijst hierbij voor de exacte data zoals de hoogte en de duur van de uitkering naar het conceptbesluit van 18 november 2019.
3. Op 30 december 2019 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het conceptbesluit van 18 november 2019. Verweerder heeft dit bezwaar aangemerkt als beroep gericht tegen het bestreden besluit en op 20 januari 2020 naar de rechtbank doorgezonden. De rechtbank heeft dit beroep ten onrechte ingeschreven, nu eiseres op 10 januari 2020 reeds beroep bij de rechtbank had ingesteld tegen het bestreden besluit.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Eiseres lijdt aan bipolaire stoornis type II, ADHD en PTSS en heeft last van onder meer (seizoensgebonden) depressieve en (sociale) angstklachten, allergieën, overgevoeligheid, misselijkheid, prikkelbaarheid, boosheid, vergeetachtigheid, slapeloosheid, paranoia en concentratieproblemen. Eiseres volgt EMDR therapie en staat op de wachtlijst voor andere behandelingen. Ook probeert zij verschillende medicijnen, waarvan zij forse bijwerkingen ervaart. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de in beroep ingebrachte medische informatie van huisarts C.C. Dekker van 31 januari 2020 en psychiater M. van der Lijn van 17 maart 2020. Als gevolg van haar gezondheidsklachten ervaart eiseres problemen op financieel vlak en in de privésfeer. Zij heeft last van periodes waarin zij niets kan doen. Eiseres voert voorts aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts had informatie moeten opvragen bij de behandelaars van eiseres. Tot slot stelt eiseres zich in beroep op het standpunt dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) geduide functies niet geschikt zijn. Zij voert aan dat de functie schadecorrespondent niet geschikt is, omdat deze functie te stressvol is. Voor de functies machinaal metaalbewerker en medewerker tuinbouw is ervaring vereist. De reservefunctie medewerker linnenkamer is niet geschikt vanwege de allergieën van eiseres.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
De rechtbank dient allereerst ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep te toetsen. Eiseres heeft op 30 december 2019 bezwaar gemaakt tegen het conceptbesluit van 18 november 2019 en op 10 januari 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiseres heeft verklaard dat zij in het door verweerder aangemerkte beroepschrift van 30 december 2019 per abuis het conceptbesluit van 18 november 2019 heeft genoemd, maar dat zij bedoelde beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder zijn besluitvorming overzichtelijker had kunnen maken. Met verweerder merkt de rechtbank het bezwaarschrift van 30 december 2019 aan als beroepschrift gericht tegen het bestreden besluit. Eiseres heeft daarmee tijdig beroep ingesteld. Het beroep van eiseres is daarom ontvankelijk.
5.2
Partijen zijn verdeeld over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op 29 mei 2019, de datum in geding. In hetgeen ter zitting naar voren is gebracht ten aanzien van de medische beoordeling heeft de rechtbank aanleiding gezien om verweerder in de gelegenheid te stellen een reactie van de verzekeringsarts b&b op de door eiseres in beroep ingebrachte allergielijst van de huisarts en de brief van de psychiater in te brengen. De rechtbank heeft verweerder eveneens in de gelegenheid gesteld nader te onderbouwen waarom zes maanden na het medisch onderzoek in bezwaar geen psychiatrische expertise is uitgevoerd, zoals door de verzekeringsarts b&b is geïndiceerd op pagina 6 van zijn rapport van 14 oktober 2019.
5.3
In zijn rapport van 13 januari 2021 stelt de verzekeringsarts b&b dat de informatie van de psychiater van na de datum in geding is en geen aanleiding geeft tot een andere inschatting van de belastbaarheid voor de datum in geding. Uit de informatie van de huisarts volgt dat in januari 2020 allergieën zijn vastgesteld. Deze waren ten tijde van de primaire beoordeling en de beoordeling in bezwaar niet bekend. De allergieën bestaan voornamelijk uit voedselallergieën, waarvoor geen aanvullende beperkingen dienen te worden aangenomen. De overige allergieën gaven ten tijde van de primaire beoordeling geen dusdanige klachten dat die als beperkend werden ervaren. Er werden namelijk geen klachten of beperkingen hiervoor aangegeven door eiseres. Het is mogelijk dat de allergieën zich op een later tijdstip hebben ontwikkeld. Deze blijven daarom voor de datum in geding buiten beschouwing. De verzekeringsarts b&b kan geen antwoord geven op de vraag waarom geen psychiatrische expertise is uitgevoerd. De geopperde psychiatrische expertise zou niet dienen voor het vaststellen van de belastbaarheid, maar om meer inzicht te krijgen in de opgetreden verslechtering van het functioneren en het uitblijven van significante verbeteringen door behandelingen.
5.4
Eiseres handhaaft haar standpunt in het beroepschrift en voert aanvullend aan dat zij haar allergieën eerder dan in beroep naar voren heeft gebracht. Een aantal van de geduide functies zijn niet geschikt vanwege deze allergieën.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat met het rapport van de verzekeringsarts b&b van 13 januari 2021 niet voldoende is gemotiveerd waarom de allergieën van eiseres niet bij de medische beoordeling zijn betrokken. De rechtbank wijst er in dit verband op dat eiseres reeds in bezwaar, dus vóór de door de huisarts vastgestelde allergieën in januari 2020, heeft aangevoerd dat zij last heeft van allergieën. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat de allergieën voor de datum in geding buiten beschouwing worden gelaten, te volgen. Ten aanzien van de geïndiceerde psychiatrische expertise acht de rechtbank de motivering van de verzekeringsarts b&b waarom deze niet is uitgevoerd eveneens onvoldoende.
5.6
Uit wat hiervoor is overwogen, vloeit voort dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een juiste medische grondslag. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde vereiste van een deugdelijke motivering.
5.7
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van de geschiktheid van de geduide functies voor eiseres.
5.8
De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de gebreken die aan het bestreden besluit kleven in de beroepsfase niet door de rechtbank kunnen worden hersteld. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5.9
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
5.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte reiskosten van
€ 14,- voor de reis naar de rechtbank voor de zitting van 16 november 2020.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 14,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.