ECLI:NL:RBDHA:2021:5963
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot opheffing van beslag op cryptovaluta in kort geding
In deze zaak heeft eiser, aangeduid als [eiser], een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Openbaar Ministerie in Rotterdam. De vordering betreft de opheffing van een beslag op cryptovaluta die in beslag zijn genomen tijdens een strafrechtelijk onderzoek naar witwasgedragingen. Eiser stelt dat de in beslag genomen cryptovaluta zijn eigendom zijn en dat hij een spoedeisend belang heeft bij de opheffing van het beslag, omdat hij hierdoor niet kan handelen met zijn cryptovaluta en risico loopt op koersdalingen.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen. De rechter oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uitkomst van de beklagprocedure niet kan afwachten. De voorzieningenrechter wijst erop dat het Openbaar Ministerie bereid is om met eiser in gesprek te gaan over de verkoop van de cryptovaluta, wat betekent dat eiser niet in een onoplosbare situatie verkeert. Bovendien is de vrees van eiser voor koersschommelingen niet voldoende om de spoedeisendheid van zijn vordering te onderbouwen.
De rechter heeft ook geoordeeld dat eiser niet kan worden ontvangen in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat het spoedeisend belang daarvoor niet is aangetoond. Eiser is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.683,--. Het vonnis is uitgesproken op 26 april 2021 door mr. T.F. Hesselink.