ECLI:NL:RBDHA:2021:6048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
NL20.11390
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid door verantwoordelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Egyptische nationaliteit, had op 24 februari 2020 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, en Nederland had een verzoek om terugname gedaan, dat door Duitsland was aanvaard. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte geen uitstel had gekregen voor het indienen van een zienswijze, omdat het voor zijn gemachtigde moeilijk was om contact met hem te krijgen door de coronamaatregelen.

De rechtbank overwoog dat eiser tweemaal om uitstel had verzocht, en dat deze verzoeken waren gehonoreerd. Na een aanvullend voornemen had eiser de gelegenheid gekregen om binnen twee weken een zienswijze in te dienen, wat hij op 20 mei 2020 deed. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij niet in staat was om contact te hebben met zijn gemachtigde. Daarnaast werd de stelling van eiser dat hij in Duitsland was mishandeld als onvoldoende onderbouwd beschouwd, waardoor de rechtbank het interstatelijke vertrouwensbeginsel van toepassing achtte.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11390

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: L.M.F. Verhaegh)

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft bij uitspraak van 19 augustus 2020 het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat verzoeker niet mag worden overgedragen totdat op het beroep is beslist (NL20.11391).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Egyptische nationaliteit te bezitten. Op 24 februari 2020 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen uitstel heeft verleend voor het indienen van een zienswijze. Het was voor gemachtigde van eiser vanwege (de maatregelen die zijn getroffen als gevolg van de) coronacrisis moeilijk, dan wel onmogelijk om contact te krijgen met eiser. Verder stelt hij dat ten aanzien van Duitsland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat verweerder op 17 maart 2020 een voornemen heeft uitgebracht, dat eiser nadien tweemaal heeft verzocht om uitstel van het indienen van een zienswijze en dat verweerder die verzoeken heeft gehonoreerd. Na het aanvullend voornemen van 7 mei 2020 is eiser opnieuw in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken een zienswijze in te dienen. Eiser heeft op 20 mei 2020 een zienswijze ingediend. Niet valt in te zien dat eiser vanaf 17 maart 2020 tot aan het bestreden besluit, ondanks de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus, niet de mogelijkheid heeft gehad om op een of andere wijze contact te hebben met zijn gemachtigde. Verweerder heeft in het verweerschrift terecht opgemerkt dat niet is gebleken dat het voor gemachtigde onmogelijk is geweest om contact met eiser te hebben.
5. Eiser heeft niet onderbouwd waarom ten aanzien van Duitsland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De enkele niet-onderbouwde stelling dat eiser in Duitsland is mishandeld is hiervoor onvoldoende.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000