ECLI:NL:RBDHA:2021:6087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
C/09/613154 / KG RK 21-670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een civiele procedure met betrekking tot uitlatingen over een satanistisch pedofielen netwerk

Op 15 juni 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich tegen de rechter S.J. Hoekstra-van Vliet richtte. De verzoeker stelde dat de rechter geen uitstel had verleend voor de behandeling van de hoofdzaak, terwijl een van de gedaagden, [belanghebbende 2], gedetineerd was en niet in staat was om bewijs te leveren. Daarnaast werd aangevoerd dat de rechter altijd de kant van de Staat kiest en dat hij [A] persoonlijk kent. Het wrakingsverzoek werd ongegrond verklaard, waarbij de wrakingskamer oordeelde dat de aangevoerde gronden onvoldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig zou zijn.

De procedure begon met een schriftelijk wrakingsverzoek op 7 juni 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 juni 2021. Tijdens deze behandeling werd het verzoek afgewezen en werd aan de verzoeker een verbod opgelegd om leden van de wrakingskamer te wraken. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van concrete omstandigheden die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De verzoeker had geen overtuigende argumenten aangedragen die deze onpartijdigheid zouden kunnen aantonen.

De wrakingskamer concludeerde dat de gronden voor wraking, zoals het niet verlenen van uitstel en de persoonlijke relatie van de rechter met [A], niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid. Bovendien werd vastgesteld dat het wrakingsverzoek mogelijk was ingediend om de procedure te vertragen, wat als misbruik van het wrakingsinstrument werd beschouwd. De wrakingskamer besloot dat een volgend verzoek tot wraking in de hoofdzaak niet meer in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/43
zaak-/rekestnummer: C/09/613154 / KG RK 21-670
Beslissing van 15 juni 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] , [land] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. S.J. Hoekstra-van Vliet,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbenden in deze procedure zijn:
  • [belanghebbende 1] , hierna: [belanghebbende 1] ;
  • [belanghebbende 2] , hierna: [belanghebbende 2] ;
  • Gemeente Bodegraven-Reeuwijk, hierna: de gemeente, advocaat mr. C.A.H. van de Sanden;
  • [belanghebbende 4] , hierna: [belanghebbende 4] , advocaat mr. C.A.H. van de Sanden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 7 juni 2021;
- het proces-verbaal van de zitting van 7 juni 2021;
- de schriftelijke reactie van de rechter, ingekomen bij de griffie op 9 juni 2021;
- de schriftelijke reactie van de gemeente en [belanghebbende 4] van 10 juni 2021.
1.2.
Verzoeker heeft op 10 juni 2021 een, een wrakingsverzoek van de leden van de wrakingskamer ingediend. Hierop heeft een mondelinge behandeling van die wraking plaatsgevonden op 14 juni 2021 om 9.00 uur. Er is door die wrakingskamer direct mondeling uitspraak gedaan. Het wrakingsverzoek is afgewezen en aan verzoeker is een verbod opgelegd om (leden van) de wrakingskamer te wraken.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker (via een videoverbinding);
- de rechter;
- [belanghebbende 1] (via een telefonische verbinding);
- de advocaat van de Gemeente en [belanghebbende 4] .
1.4.
[belanghebbende 2] heeft aangegeven digitaal aanwezig te willen zijn ter zitting. Dit was niet mogelijk omdat op het tijdstip van de zitting geen videoruimte beschikbaar was in de penitentiaire inrichting waar hij verblijft. Hij heeft aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid om – met gebruikmaking van transport vanuit de penitentiaire inrichting - fysiek ter zitting te verschijnen. Hij is dan ook niet ter zitting verschenen.

2.Het wrakingsverzoek en de reacties daarop

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/612635 / KG ZA 21-508 (hierna: de hoofdzaak). De gemeente en [belanghebbende 4] eisen in de hoofdzaak – kortgezegd – dat verzoeker, [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] stoppen met het doen van (online) uitlatingen over personen die volgens hen betrokken zouden zijn bij een satanistisch pedofielen netwerk en dat zij stoppen met de oproepen om bloemen te leggen op de begraafplaats van Bodegraven.
2.2.
Blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek van 7 juni 2021, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling van 14 juni 2021, heeft verzoeker het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
De rechter heeft besloten om geen uitstel te verlenen voor de behandeling in de hoofdzaak, terwijl [belanghebbende 2] in volledige beperkingen gedetineerd zit en derhalve niet in de gelegenheid is om bewijs te leveren.
De rechter heeft geweigerd om onderzoek te doen naar het ware verhaal.
De rechter kiest altijd de kant van de Staat.
De rechter kent [A] persoonlijk.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 14 juni 2021 heeft verzoeker nog de volgende grond aan zijn verzoek toegevoegd:
5. De rechter is voorheen kinderrechter geweest.
2.3.
De rechter heeft schriftelijk en bij de mondelinge behandeling laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Zij heeft uitdrukkelijk verzocht ook de ter zitting aangevoerde nadere wrakingsgrond in de beslissing te betrekken. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.4
Van de Sanden heeft in zijn schriftelijke reactie van 10 juni 2021 primair verzocht het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair het verzoek af te wijzen en voorts een wrakingsverbod in de hoofdzaak op te leggen. Ter zitting is die reactie nader toegelicht. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt vast dat de gronden voor wraking ter zitting zijn aangevuld, In beginsel is dit te laat. De wet schrijft voor dat alle omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De door verzoeker aangevoerde nadere grond 5 (zoals hiervoor onder punt 2.2. genoemd) was hem echter al vóór indiening van het verzoek bekend. In de gegeven omstandigheden ziet de wrakingskamer reden om af te wijken van dit uitgangspunt gelet op de aankondiging van verzoeker tijdens de mondelinge behandeling dat hij bij voortzetting van de hoofdzaak de rechter op die gronden zal wraken en het uitdrukkelijke verzoek van de rechter om ook deze aanvullende grond mee te nemen in de beslissing op het wrakingsverzoek.
3.3.
De wrakingskamer overweegt als volgt betreffende de gronden:
Ad 1 en 2) Het niet verlenen van uitstel, waaraan de verzoeker de conclusie verbindt dat de rechter daarmee geweigerd heeft onderzoek te doen naar het ware verhaal, is een procedurele beslissing. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een procedurele beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op de procedurele beslissing, niet toewijsbaar is. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is alleen anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt onmiskenbaar dat het om een uitzonderlijk geval moet gaan. Van een dergelijk uitzonderlijk geval is hier naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake, te meer nu het een kortgeding procedure betreft waarin spoed geboden is.
Ad 3) Inherent aan geschilbeslechting is dat een rechter beslissingen neemt en uitspraken doet op basis van de merites van de zaak. Dat de rechter eerder geschillen heeft beslecht waarin de Staat partij was, levert, ongeacht de uitkomst daarvan, reeds geen grond voor wraking van de rechter in de hoofdzaak op, daargelaten dat ook enige feitelijke toelichting of onderbouwing van deze wrakingsgrond ontbreekt.
Ad 4) Voor zover de wraking is gebaseerd op de grond dat de rechter [A] (persoonlijk) kent, overweegt de wrakingskamer dat de rechter ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft meegedeeld dat zij geen familie of kennis is van hem. Gelet op deze mededelingen van de rechter en bij gebreke aan enige feitelijke toelichting of onderbouwing van verzoeker van deze wrakingsgrond in relatie tot de gestelde vooringenomenheid of objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid van de rechter in de hoofdzaak is de wrakingskamer van oordeel dat ook dit geen grond voor wraking oplevert.
Ad 5) Verzoeker stelt dat de rechter kinderrechter is geweest. Dit is juist, zoals de rechter ter zitting heeft bevestigd. Ook die omstandigheid levert echter, zonder feitelijke toelichting of nadere onderbouwing van deze wrakingsgrond geen aanwijzing op van vooringenomenheid of (objectief gerechtvaardigde) schijn van partijdigheid van de rechter jegens verzoeker. Daarmee levert tot slot ook die omstandigheid geen grond voor wraking op.
3.4.
Verzoeker heeft, blijkens verschillende berichten op sociale media zoals door de gemeente en [belanghebbende 4] in hun schriftelijke reactie benoemd, met zijn wrakingsverzoek kennelijk enkel als doel de hoofdzaak te vertragen. Door indiening van het wrakingsverzoek en de daarmee gepaard gaande schorsing van de hoofdzaak heeft verzoeker bewerkstelligd dat de zitting is uitgesteld. Ook voorafgaand aan de zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker een verzoek tot wraking (van de wrakingskamer) ingediend. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoeker het middel van wraking met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te vertragen. Daarmee is sprake van misbruik van het wrakingsinstrument. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de hoofdzaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de hoofdzaak niet in behandeling zal worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde in artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• belanghebbenden; en
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, C.M. van der Kleijn en M.P.M. Loos, in tegenwoordigheid van de griffiers en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2021
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.