Op 15 juni 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich tegen de rechter S.J. Hoekstra-van Vliet richtte. De verzoeker stelde dat de rechter geen uitstel had verleend voor de behandeling van de hoofdzaak, terwijl een van de gedaagden, [belanghebbende 2], gedetineerd was en niet in staat was om bewijs te leveren. Daarnaast werd aangevoerd dat de rechter altijd de kant van de Staat kiest en dat hij [A] persoonlijk kent. Het wrakingsverzoek werd ongegrond verklaard, waarbij de wrakingskamer oordeelde dat de aangevoerde gronden onvoldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig zou zijn.
De procedure begon met een schriftelijk wrakingsverzoek op 7 juni 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 juni 2021. Tijdens deze behandeling werd het verzoek afgewezen en werd aan de verzoeker een verbod opgelegd om leden van de wrakingskamer te wraken. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van concrete omstandigheden die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De verzoeker had geen overtuigende argumenten aangedragen die deze onpartijdigheid zouden kunnen aantonen.
De wrakingskamer concludeerde dat de gronden voor wraking, zoals het niet verlenen van uitstel en de persoonlijke relatie van de rechter met [A], niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid. Bovendien werd vastgesteld dat het wrakingsverzoek mogelijk was ingediend om de procedure te vertragen, wat als misbruik van het wrakingsinstrument werd beschouwd. De wrakingskamer besloot dat een volgend verzoek tot wraking in de hoofdzaak niet meer in behandeling zou worden genomen.