ECLI:NL:RBDHA:2021:6144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
21-2382
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om opheffing van geschorste omgevingsvergunning voor het veranderen en vergroten van bedrijfsruimte tot woning

Op 15 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om opheffing van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door een verzoeker die een omgevingsvergunning had gekregen voor het in- en uitwendig veranderen en vergroten van een bedrijfsruimte tot woning. De voorlopige voorziening was eerder getroffen op 29 december 2020, waarbij het bestreden besluit was geschorst tot zes weken na de uitspraak op het beroep. De belanghebbende had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om opheffing toegewezen, na te hebben vastgesteld dat er gewijzigde omstandigheden waren ten opzichte van de eerdere beslissing. De verzoeker had voldaan aan de inspanningsverplichtingen en er was een aanvullende bezonningsstudie overgelegd die aantoonde dat het bouwplan geen negatieve invloed had op de bezonning van de woning van de belanghebbende. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de verzoeker om het bouwplan voort te zetten zwaarder wogen dan de belangen van de belanghebbende, die zich zorgen maakte over de bezonning.

De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de bezonning in het kader van omgevingsrecht en bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- moet worden terugbetaald. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2382
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 juni 2021 op het verzoek om opheffing voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

ten aanzien van de bij uitspraak van 29 december 2020 zaaknr. SGR 20/6370 door de voorzieningenrechter van de rechtbank getroffen voorlopige voorziening.

Als derde-partijen nemen aan het geding deel:

1.
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (het college);
(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).
2.
[derde-partij, sub 2], te [woonplaats] , belanghebbende.
(gemachtigde: mr. G. Schuhmacher),

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker een omgevingsvergunning verleend voor het in- en uitwendig veranderen en vergroten van de bedrijfsruimte [straat 1] [huisnummer] te [plaats] tot woning.
Belanghebbende heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknr. SGR 20/6371). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Na behandeling van dat verzoek ter zitting van 15 december 2020 heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 29 december 2020 een voorlopige voorziening getroffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit tot zes weken na de uitspraak op het beroep.
Bij brief van 4 maart 2021 heeft verzoeker een verzoek ingediend tot opheffen van de getroffen voorlopige voorziening.
Het college heeft desgevraagd een aantal vragen beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Verzoeker is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek in deze zaak op 9 april 2021 heropend om verzoeker in de gelegenheid te stellen om binnen twee weken alsnog een nadere bezonningsstudie over te leggen.
Op 21 april 2021 heeft verzoeker een aanvullende bezonningsstudie overgelegd.
Zowel het college als belanghebbende hebben hierop gereageerd.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven een nadere zitting achterweg te laten.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
1.2
Voor zover de daarbij te verrichten toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Voor de inwilliging van een verzoek om opheffing van een voorlopige voorziening of wijziging daarvan bestaat slechts aanleiding indien er sprake is van omstandigheden die ten tijde van het treffen van de voorlopige voorziening niet bekend waren en ertoe zouden hebben geleid dat het verzoek om voorlopige voorziening zou zijn afgewezen dan wel een andere voorziening zou zijn getroffen, of van inmiddels gewijzigde omstandigheden waaraan overwegende betekenis moet worden toegekend boven het met het (onverkort) voortduren van de voorlopige voorziening te dienen belang.
3. Voor een weergave van het bouwplan, het bestreden besluit en de door belanghebbende in de voorlopige voorzieningenprocedure naar voren gebrachte bezwaren verwijst de voorzieningenrechter kortheidshalve naar de uitspraak van 30 december 2020.
4. Verzoeker voert aan dat de bouw als gevolg van de uitspraak van de voorzieningenrechter nu al maanden stil ligt terwijl hij aan alle gevraagde inspanningsverplichtingen, bestaande uit het laten opstellen van een nader bezonningsonderzoek, heeft voldaan. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verzoeker een bezonningsonderzoek van Studioschaeffer B.V. van 8 oktober 2019, laatstelijk gewijzigd op 28 januari 2021, overgelegd. Daarbij wijst verzoeker er op dat de kosten voor financiering en gederfde opbrengsten oplopen, dat voor de bouw kozijnen, metselwerkstenen en diverse bouwmaterialen reeds zijn geleverd en dat het bouwwerk een tijdelijke waterdichtheid van gevel, dak, bestrating en hemelwaterafvoer kent.
5. Gelet op de door verzoeker genoemde omstandigheden acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
6. In zijn reactie van 2 april 2021 heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat de woning van belanghebbende in de huidige situatie op 19 februari en 21 oktober 1 uur zon heeft op de achtergevel van haar woning op de eerste verdieping en dat dit niet wijzigt door uitvoering van het bouwplan. Daarbij is opgemerkt dat deze toetsing valt buiten het door de gemeente toegepaste beleid in het kader van bezonning. Dat beleid schrijft immers voor dat gemeten wordt op 0,75 meter hoogte in het midden van de gevel van een pand, ook in geval van gestapelde bouw.
Verweerder heeft daarbij een bezonningsonderzoek van Studioschaeffer B.V. van 8 oktober 2019, laatstelijk gewijzigd op 1 april 2021, overgelegd.
7.1
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 29 december 2020 overwogen dat naar voorlopig oordeel op dat moment onvoldoende vast stond dat na het realiseren van het bouwplan in de woning van belanghebbende aan de Haagse Bezonningsnorm wordt voldaan en dat daarom vooralsnog onvoldoende is gebleken dat het bestreden besluit op dit punt van een voldoende deugdelijke motivering is voorzien
7.2
In de Haagse bezonningsnorm is vastgelegd dat de gevels van woningen op
19 februari (en 21 oktober), bij een zonhoogte van meer dan 10 graden, minimaal 2 uur zon moeten ontvangen. Er wordt een meetpunt gehanteerd op 75 centimeter hoogte in het midden van de gevel. Verder is hierin vermeld dat bezonning op de voor- en achtergevel mag bij elkaar worden opgeteld. Als woningen in de bestaande situatie al minder dan 2 uur zon hebben, geldt als uitgangspunt dat de bezonning op de gevels van deze woningen er niet op achteruit mag gaan.
7.3
Uit de door het college op 2 april 2021 overgelegde bezonningsstudie blijkt dat op het meetpunt op 75 cm boven de grond op de achtergevel van de panden aan de [straat 2] , waar onder meer de woning van belanghebbende deel van uitmaakt, op
19 februari en 21 oktober in de huidige situatie in het geheel geen zonlicht valt. Dit betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat de Haagse bezonningsnorm niet van toepassing is bij de beoordeling van het bouwplan, omdat daarin omstandigheden zijn genoemd die zich in dit concrete geval niet voordoen.
Dat betekent echter niet dat het niet van belang is of sprake is van een afname van bezonning in dan wel op de achtergevel van de woning van belanghebbende, omdat in het kader van de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat moet worden bezien of haar belangen ten aanzien van de bezonning als gevolg van het bouwplan al dan niet worden geschaad. Indien zich een onevenredige afname van zonlicht zal voordoen, kunnen haar belangen onevenredig worden geschaad.
7.4
In de beslissing van 9 april 2021 heeft de voorzieningenrechter het onderzoek in deze procedure heropend om verzoeker in de gelegenheid te stellen een nadere bezonningsstudie in het geding te brengen waarop de invloed van het bouwplan op de zijgevel van de erker aan de achterzijde van de woning van belanghebbende is weergegeven.
7.5
Uit de door verzoeker op 21 april 2021 overgelegde bezonningsdiagrammen blijkt dat het bouwplan geen invloed heeft op de bezonning van de zijgevel van de erker.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om de stelling van [derde-partij, sub 2] dat de hoogte van de dakrand van het bouwplan aan de zijde van de woning Marcelisstraat 109 te laag is ingetekend te volgen. Hoewel de exacte hoogte in de bezonningsdiagrammen vanwege het respectief van waaruit de tekeningen zijn gemaakt tamelijk lastig is te bepalen, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een significante afwijking.
Nu gebleken is dat geen sprake is van een afname van de bezonning op de zijgevel van erker aan de achterzijde van de woning van belanghebbende en dus evenmin in haar woning, worden haar belangen ten aanzien van de bezonning als gevolg van het bouwplan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet geschaad. Daarom is thans sprake van gewijzigde omstandigheden als genoemd onder 2 ten opzichte van de omstandigheden ten tijde van het treffen van de voorlopige voorziening.
7.6
Verder heeft de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 29 december 2020 reeds overwogen dat hij voorshands van oordeel is dat de ruimtelijke onderbouwing -voor zover bestreden- op de in geding zijnde onderdelen toereikend is. De voorzieningenrechter ziet geen reden om daar thans anders over te oordelen.
7.7
Aangezien verzoeker zo spoedig mogelijk de uitvoering van het bouwplan verder ter hand wil nemen en thans nog niet bekend is wanneer de door onder meer belanghebbende ingestelde beroepen tegen het besluit van 2 september 2020 (zaaknrs. SGR 20/6371 en 20/6530) ter zitting zullen worden behandeld, moet aan dit belang van verzoeker thans overwegende betekenis worden toegekend boven het met het (onverkort) voortduren van de voorlopige voorziening te dienen belang. Het verzoek om opheffing zal daarom worden toegewezen.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht wordt terugbetaald.
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om opheffing toe, in die zin dat de bij uitspraak van 29 december 2020 getroffen voorlopige voorziening met ingang van heden wordt opgeheven;
  • bepaalt dat het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- door de griffier wordt teruggestort.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.