ECLI:NL:RBDHA:2021:6145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
20-4148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet in behandeling nemen van een bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft eiser op 23 maart 2020 een bijstandsuitkering aangevraagd op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Delft heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat eiser niet tijdig de gevraagde gegevens heeft aangeleverd. Eiser ontving op 6 april 2020 een verzoek om ontbrekende gegevens, waaronder bankafschriften, en werd gewaarschuwd dat het niet aanleveren van deze gegevens zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van de aanvraag. Ondanks een herinnering op 9 april 2020 heeft eiser niet alle gevraagde informatie tijdig verstrekt.

In het primaire besluit van 14 april 2020 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 20 mei 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het onderzoek zonder zitting gesloten, met toestemming van partijen.

De rechtbank overweegt dat eiser niet tijdig de gevraagde gegevens heeft aangeleverd, ondanks dat hij de gelegenheid heeft gekregen om zijn aanvraag aan te vullen. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag als onvolledig buiten behandeling te stellen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning op 15 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4148

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: J.A. Pieter).

Procesverloop

In het besluit van 14 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om bijstand vanaf 23 maart 2020 niet in behandeling genomen.
In het besluit van 20 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek is met toestemming van partijen zonder zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Op 23 maart 2020 heeft eiser een bijstandsuitkering aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw) (hierna: de aanvraag). Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder eiser bij brief van 6 april 2020 verzocht een aantal ontbrekende gegevens, waaronder bankafschriften, vóór 13 april 2020 toe te sturen. Eiser is er in deze brief voor gewaarschuwd dat het niet inleveren van de gegevens binnen de hersteltermijn ertoe kan leiden dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
1.2
Nadat eiser een aantal stukken heeft overgelegd, heeft verweerder eiser per mail van 9 april 2020 gevraagd vóór 13 april 2020 onder meer de volgende nog ontbrekende gegevens aan te leveren: (1) afschriften van alle bank- en spaarrekeningen (
de rechtbank begrijpt: betaal- en spaarrekeningen) vanaf 1 maart 2019, (2) een schriftelijke verifieerbare verklaring voorzien van bewijsstukken waarin eiser aangeeft hoe hij vanaf 17 februari 2020 in zijn levensonderhoud heeft voorzien en (3) bewijs waaruit blijkt hoe eiser de vaste lasten heeft kunnen voldoen sinds 17 februari 2010.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen wegens het niet verstrekken van gevraagde gegevens binnen de daarvoor gestelde termijn.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag buiten behandeling dient te blijven omdat de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking.
3. Eiser voert in beroep - samengevat - aan dat zijn uitkering in 2009 ten onrechte is beëindigd. Hij vraagt herstel van de uitkering.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Eiser heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van het betalen van griffierecht voor het beroep. Dit beroep wordt gehonoreerd. De rechtbank is van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn financiële situatie het griffierecht niet kan betalen. Daarom kan in redelijkheid niet worden geoordeeld dat eiser door het niet betalen van het griffierecht in verzuim is geweest. Er bestaat geen grond om het beroep van eiser wegens het niet betalen van griffierecht niet-ontvankelijk te verklaren.
5. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet tijdig alle gevraagde gegevens, waaronder afschriften van alle betaal- en spaarrekeningen vanaf 1 maart 2019, heeft overgelegd, ondanks dat hem de mogelijkheid is geboden de aanvraag aan te vullen. Een verklaring daarvoor ontbreekt. Gelet daarop heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag als onvolledige aanvraag buiten behandeling te stellen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.