ECLI:NL:RBDHA:2021:6161
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een urgentieaanvraag voor een woning door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die een urgentieverklaring voor een woning had aangevraagd. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen, omdat verzoekster in een jongerenwoning van het Leger des Heils woont, wat niet wordt aangemerkt als zelfstandige woonruimte. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vanwege medische problemen een benedenwoning nodig heeft. Tijdens de zitting op 3 juni 2021 heeft verzoekster haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij door een verkeersongeluk niet goed kan traplopen en een woning nodig heeft die geschikt is voor haar scootmobiel.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de afwijzing van de urgentieaanvraag door verweerder niet onredelijk is, gezien het feit dat verzoekster niet in een zelfstandige woonruimte verblijft en dat zij haar woonprobleem zelf kan oplossen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen uitzonderlijke feiten of omstandigheden zijn die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat de afwijzing van de urgentieverklaring door verweerder terecht was.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open.