ECLI:NL:RBDHA:2021:6161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een urgentieaanvraag voor een woning door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die een urgentieverklaring voor een woning had aangevraagd. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen, omdat verzoekster in een jongerenwoning van het Leger des Heils woont, wat niet wordt aangemerkt als zelfstandige woonruimte. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vanwege medische problemen een benedenwoning nodig heeft. Tijdens de zitting op 3 juni 2021 heeft verzoekster haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij door een verkeersongeluk niet goed kan traplopen en een woning nodig heeft die geschikt is voor haar scootmobiel.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de afwijzing van de urgentieaanvraag door verweerder niet onredelijk is, gezien het feit dat verzoekster niet in een zelfstandige woonruimte verblijft en dat zij haar woonprobleem zelf kan oplossen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen uitzonderlijke feiten of omstandigheden zijn die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat de afwijzing van de urgentieverklaring door verweerder terecht was.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3196
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juni 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Otte).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2021(het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een urgentieverklaring afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 3 juni 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoekster heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat zij vanwege medische problemen een benedenwoning nodig heeft. Verzoekster heeft een verkeersongeluk gehad, waardoor zij nauwelijks trap kan lopen en een obstakelvrije woning nodig heeft. Ook heeft zij een woning nodig met stallingsmogelijkheden voor een scootmobiel. Verder is haar therapiebehandeling stopgezet tot ze een stabiele woonomgeving heeft.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van verzoekster afgewezen [1] . Uit onderzoek van verweerder blijkt dat verzoekster in een instelling van het Leger des Heils woont. Dit wordt niet aangemerkt als een zelfstandige woonruimte, waardoor haar woonsituatie is uitgesloten voor een urgentieverklaring. Ook is niet gebleken dat verzoekster haar woonprobleem niet zelf kan oplossen. Verweerder ziet verder geen reden om de hardheidsclausule toe te passen.
Wat vinden partijen?
4. Verzoekster stelt dat haar urgentieaanvraag ten onrechte is afgewezen. De bezwaarprocedure kan lang duren en verzoekster wil dat een voorlopige voorziening wordt getroffen zodat er in haar woonbehoefte kan worden voorzien. Ter onderbouwing van de spoedige noodzaak voor een urgentieverklaring, en een passende woning, heeft verzoekster een eigen verklaring over haar medische situatie, een verklaring van haar fysiotherapeut en medische stukken van HMC Bronovo – Den Haag overgelegd.
5. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd op de gronden gereageerd.
Wat zijn de regels?
6. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
7. De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang aanwezig bij de gevraagde voorziening.
8.1
Bij het toekennen van een urgentieverklaring op grond van de Huisvestingsverordening heeft verweerder beoordelings- en beleidsruimte. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend dient te toetsen. Tegen die achtergrond heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat een restrictief beleid van verweerder ter zake van urgentieverklaringen niet onredelijk is te achten, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is [2] .
8.2
Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen omdat zij op grond van het beleid niet in aanmerking komt voor de urgentieverklaring. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder nader toegelicht dat verzoekster niet in een zelfstandige woonruimte woont, ondanks dat verzoekster de woning niet deelt met anderen en een eigen voordeur heeft, omdat de woning een jongerenwoning dat eigendom van het Leger des Heils is en verzoekster begeleid wordt. Het Leger des Heils heeft afspraken met Haag Wonen over beschikbare (convenant) woningen, waardoor verzoekster uiteindelijk kan doorstromen naar één van die woningen zodra zij daar klaar voor is. Uit het contact met het Leger des Heils zou blijken dat verzoekster daar op dit moment nog niet klaar voor is, maar dat het Leger des Heils en de casemanager van verzoekster een passende oplossing zullen zoeken voor haar.
Verzoekster blijft ter zitting bij haar standpunt dat zij wel zelfstandig woont en enkel om medische redenen één uur per week ambulante hulp krijgt.
Gezien de stukken uit het dossier, bijvoorbeeld de brief van Dre de Zeeuw [3] , en de toelichting ter zitting die dit onderbouwt, is gebleken dat verzoekster woont in een onderkomen dat formeel geen zelfstandige woonruimte is. Ook is niet gebleken dat verzoekster haar woonprobleem niet zelf, dan wel met hulp van het Leger des Heils en haar casemanager, kan oplossen. Verweerder heeft de weigeringsgronden dan ook ten grondslag kunnen leggen aan het besluit.
8.3
Verweerder heeft daarnaast bij het besluit betrokken of verzoekster, hoewel zij niet aan de voorwaarden voor de urgentieverklaring voldoet, op grond van de hardheidsclausule ervoor in aanmerking komt. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van zodanig uitzonderlijke feiten en omstandigheden, dat het verzoek om verlening van een urgentieverklaring met toepassing van de hardheidsclausule ingewilligd had moeten worden.
Conclusie
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Maas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2021.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te tekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
BIJLAGE

Wettelijk kader

Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 3:9 Huisvesten zorg-doelgroepen
1. Burgemeester en wethouders maken jaarlijks afspraken, met onder andere de woningcorporaties, over de hoeveelheid van de voor verhuur vrijkomende woonruimte, die uitsluitend in het kader van de uitstroom uit instellingen voor Maatschappelijke Opvang, Beschermd wonen, residentiele instellingen voor verslavingszorg, geestelijke gezondheidszorg, Jeugdzorg (met verblijf) en de huisvesting van ex-gedetineerden gericht worden toegewezen.
2. In aanvulling op het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders nadere regels stellen.
3. De woningcorporaties maken de afspraken uit het eerste lid openbaar, voordat gericht wordt toegewezen.
4. Burgemeester en wethouders informeren de regio over de wijze waarop het eerste lid wordt ingevuld en monitoren jaarlijks de realisatie.
Artikel 4:5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
(..)
c. de aanvrager kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
(..)
l. de aanvrager woont in een onderkomen dat formeel geen zelfstandige woonruimte is, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6, eerste lid, onder a;
(..)
Artikel 4:6 Wettelijke urgentiecategorieën
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 4:5, onder a tot en met l, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
a. woningzoekenden die tenminste twee maanden verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten en waarvan de uitstroom uit die voorziening aanstaande is, indien de behoefte aan in de desbetreffende regiogemeente gelegen woonruimte als gevolg van die uitstroom naar het oordeel van burgemeester en wethouders dringend noodzakelijk is;
(..)
Artikel 7:3 Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing ervan gelet op het belang van de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Beleidsregel Urgentieverklaringen Den Haag 2019
Artikel 2.1.3 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder c, van de verordening
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat redelijkerwijs te voorkomen is of op andere wijze op te lossen is, indien de aanvrager:
(..)
g. verblijft in een instelling voor maatschappelijke opvang en de uitstroom uit deze instelling aanstaande is en de aanvrager in staat is om een onzelfstandige woonruimte te bewonen of een beroep kan doen op een convenant woning;
(..)
Artikel 2.1.12 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder l, van de verordening
Een woningzoekende kan niet in een urgentiecategorie worden ingedeeld, indien de aanvrager woont in een onderkomen dat formeel geen zelfstandige woonruimte is, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6, eerste lid, onder a van de verordening (mantelzorg en blijf-van-mijn-lijf-huis) óf plaatsvindt op grond van een overeenkomst tussen de afdeling Wonen en de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit geldt in ieder geval voor:
(..)
c. een woningzoekende die verblijf heeft in een instelling bedoeld in artikel 3:9 van de verordening.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4.5, aanhef en onder c en l, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019, gelezen in samenhang met artikel 2.1.12, aanhef en onder c, en artikel 2.1.3, onder aanhef en g, van de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:628).
3.De brief van 8 februari 2021.