ECLI:NL:RBDHA:2021:6213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/2334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake verblijfsdocument EU/EER

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 4 september 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke aanvraag door verweerder werd afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 21 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiser heeft op 19 maart 2020 beroep ingesteld tegen deze niet-ontvankelijk verklaring.

De rechtbank overweegt dat een bezwaarschrift tijdig moet worden ingediend, en dat de termijn voor indiening vier weken bedraagt, te rekenen vanaf de bekendmaking van het besluit. In dit geval was het bezwaarschrift pas op 4 oktober 2019 ontvangen, terwijl de termijn op 3 oktober 2019 eindigde. Eiser heeft geen redenen aangevoerd waarom hij in verzuim zou zijn geweest. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat verweerder beslissingsruimte heeft bij het al dan niet niet-ontvankelijk verklaren van een bezwaar wegens termijnoverschrijding, vooral gezien het belang van zijn minderjarige kinderen. De rechtbank volgt eiser hierin niet en stelt dat het niet vaststellen van een mogelijk Unierechtelijk verblijfsrecht geen voortdurende belemmering oplevert. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor prejudiciële vragen en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/2334
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. P.H. Hillen,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. G.J. Westendorp.

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 4 september 2019 (het primaire besluit) de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 19 maart 2020 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Een bezwaarschrift moet op tijd worden ingediend. Als een bezwaarschrift niet op tijd wordt ingediend, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift betrokkene niet is toe te rekenen. Dan laat verweerder niet-ontvankelijkverklaring achterwege. [1]
3. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt vier weken. [2] Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit is bekendgemaakt. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door verweerder is ontvangen.
4. Uit de nadere reactie van verweerder en de daarbij overgelegde schermprint van de centrale verzending van de post van verweerder blijkt dat het primaire besluit per gewone post is verzonden op 5 september 2019. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 3 oktober 2019. Het bezwaarschrift is op 4 oktober 2019 ontvangen door verweerder. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Eiser heeft geen reden gegeven waarom niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
5. Verweerder heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
6. Eiser wijst er daarnaast op dat verweerder beslissingsruimte heeft bij het al dan niet niet-ontvankelijk verklaren van een bezwaar wegens termijnoverschrijding. Nu de aanvraag de declaratoire vaststelling van een Unierechtelijk verblijfsrecht betreft en gelet op het belang van de minderjarige kinderen van eiser, is verweerder volgens eiser gehouden om in weerwil van de termijnoverschrijding het primaire besluit te heroverwegen. Eiser wijst daarbij op het arrest Byankov [3] .
7. Hoewel verweerder zich hierover niet uitdrukkelijk heeft uitgelaten in het bestreden besluit, houdt de niet-ontvankelijkverklaring ook in dat verweerder weigert om op de door eiser aangevoerde gronden tot heroverweging van het primaire besluit over te gaan. Verweerder heeft voor de motivering van het bestreden besluit kunnen volstaan met een verwijzing naar de ontvankelijkheidsbeoordeling op grond van de Awb. Verweerder stelt zich verder terecht op het standpunt dat dit niet leidt tot schending van het Unierecht. Voorop staat hierbij het beginsel van nationale procedurele autonomie. Eisers beroep op het arrest Byankov volgt de rechtbank niet. Het niet vaststellen van een mogelijk Unierechtelijk verblijfsrecht levert geen voortdurende belemmering op die niet kan worden opgeheven. Zoals verweerder terecht stelt, kan eenvoudig een nieuwe aanvraag worden gedaan. Om dezelfde reden kan evenmin worden gezegd dat het belang van de minderjarige kinderen in dit geval dwingt tot een inhoudelijke heroverweging.
8. Gelet op het voorgaande bestaat voor de rechtbank geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier op 10 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 6:11 van de Awb.
2.Artikel 69, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zaak C-249/11, ECLI:EU:C:2012:608.