Overwegingen
1. Eiseres heeft op 2 juni 2019 een voorrangsverklaring aangevraagd, omdat zij per 1 november 2019 haar woning diende te verlaten. Het huurcontract van die woning stond op naam van haar vriend, maar hij is in maart 2019 overleden en de woning is verkocht. De nieuwe eigenaar wil het huurcontract niet verlengen.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Volgens hem kan eiseres haar situatie op een andere wijze oplossen.Daarnaast ontvangt zij geen woonkostentoeslag die structureel is en tot verhuizing noodzaakt.Verweerder heeft deze afwijzingsgronden in bezwaar gehandhaafd.
Wat zijn de relevante regels?
3. Vaststaat dat op deze zaak de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 (hierna: Huisvestingsverordening 2015-2019) van toepassing is. De relevante regels staan in de bijlage, die bij de uitspraak hoort.
4. Eiseres betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zo heeft eiseres niet de gelegenheid gekregen de gronden van haar bezwaar aan te vullen. Verder heeft verweerder in het voornemen en het primaire besluit verwezen naar een advies van de Toetsingscommissie van 23 juli 2019, terwijl er daarvan afwijkende afwijzingsgronden zijn toegepast. Verweerder had bovendien een nieuw advies van de Toetsingscommissie moeten vragen. Eiseres betoogt voorts dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij geen woonkostentoeslag ontvangt. Verder heeft zij er alles aan gedaan om haar woonsituatie op een andere manier op te lossen. Eiseres wil schadevergoeding.
5. Verweerder heeft op het beroep gereageerd. Hij blijft bij wat er in het bestreden besluit staat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Geen gelegenheid voor nadere bezwaargronden
6. De rechtbank is het niet met eiseres eens dat zij geen gelegenheid heeft gekregen om de gronden van bezwaar aan te vullen. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft eiseres die gelegenheid immers gehad en daarvan ook gebruikgemaakt. Bovendien heeft eiseres zelf in het bezwaarschrift aangegeven dat zij op nader aan te voeren gronden bezwaar maakt. Het had dan op haar weg gelegen om actief - dus ook zonder nader bericht van verweerder - de bezwaargronden aan te vullen. De beroepsgrond slaagt niet.
Geen nieuw advies van de Toetsingscommissie
7. Verweerder heeft in dit geval eerst gekozen voor een voornemen. De inhoud van dit voornemen heeft hij gebaseerd op het advies van de Toetsingscommissie van 23 juli 2019. In dit advies staat dat eiseres niet voldoet aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening 2015-2019. Verweerder heeft dit advies in het voornemen overgenomen. In de zienswijze van eiseres hierop heeft verweerder echter aanleiding gezien om deze afwijzingsgrond niet langer toe te passen. Op de zitting heeft verweerder dit bevestigd. In het primaire besluit heeft verweerder zelfstandig nieuwe afwijzingsgronden toegepast. Volgens verweerder kan eiseres haar woonprobleem op andere wijze oplossen (dit is een bovenliggende voorwaarde) en ontvangt zij geen woonkostentoeslag die structureel is en noodzaakt tot verhuizing (dit is geen bovenliggende voorwaarde).
8. De rechtbank gaat niet mee in de stelling van eiseres dat verweerder haar eerst, voorafgaand aan het primaire besluit, de gelegenheid had moeten bieden om opnieuw een zienswijze te geven. De bezwaarprocedure is immers bij uitstek de gelegenheid om het primaire besluit ter discussie te stellen. Wel is de rechtbank het met eiseres eens dat verweerder de nieuwe afwijzingsgronden niet zelfstandig, dus zonder nieuw advies van de Toetsingscommissie, had mogen toepassen. In artikel 32, vierde lid, van de Huisvestingsverordening 2015-2019 staat namelijk dat slechts op een aanvraag wordt beslist nadat de Toetsingscommissie een advies heeft uitgebracht. Deze bepaling heeft geen enkel nut als verweerder zo’n advies vraagt, vervolgens in een besluit naast zich neerlegt en zelfstandig andere afwijzingsgronden toepast. De verwijzing van verweerder naar artikel 34, eerste lid, van de Huisvestingsverordening 2015-2019 gaat niet op. Die bepaling betreft immers de situatie waarin al een voorrangsverklaring is afgegeven. Op de zitting heeft verweerder nog gesteld dat hij in voorkomende gevallen in een verweerschrift in bezwaar/beroep afwijzingsgronden vermeldt als aanvulling op een advies van de Toetsingscommissie. Ook deze stelling brengt de rechtbank niet op andere gedachten. Verweerder volgt in zo’n geval immers het advies van de Toetsingscommissie en voegt daar, ten overvloede, zelf andere afwijzingsgronden aan toe. Verder heeft verweerder op de zitting verklaard dat een nieuw advies niet nodig was, omdat de vakafdeling en de Toetsingscommissie de nieuwe afwijzingsgronden wel hebben besproken, maar dat dit niet tot een ander standpunt heeft geleid. Ook hier gaat de rechtbank niet in mee. De besluitvorming geeft hier immers geen blijk van. Bovendien is zo’n interne bespreking uit een oogpunt van zorgvuldigheid onvoldoende.
9. Verweerder had dus voorafgaand aan het primaire besluit een nieuw advies van de Toetsingscommissie moeten vragen. In het kader van de volledige heroverweging in bezwaar had verweerder dit gebrek in het bestreden besluit moeten herstellen. Dat heeft hij niet gedaan. Het bestreden besluit is dus onzorgvuldig tot stand gekomen.
10. Ter voorlichting van verweerder wil de rechtbank nog het volgende kwijt. In het bestreden besluit staan de twee toegepaste afwijzingsgronden vermeld als ‘bovenliggende voorwaarde’. Slechts de afwijzingsgronden uit artikel 29,
eerste lid, van de Huisvestingsverordening 2015-2019 (waaronder dus de grond dat eiseres haar situatie op een andere wijze kan oplossen) zijn echter bovenliggende voorwaarden. Pas als een aanvraag aan alle bovenliggende voorwaarden voldoet, komen de gronden van artikel 29,
tweede lid, van die verordening (waaronder dus de grond dat eisers geen woonkostentoeslag ontvangt die structureel is en noodzaakt tot verhuizing) aan bod.
11. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder moet een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarvoor moet hij dus een nieuw advies van de Toetsingscommissie vragen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een bestuurlijke lus. Zij heeft dat recent, in een andere zaak die ook over een voorrangsverklaring ging, wel gedaan. Na het verstrijken van de geboden hersteltermijn was echter gebleken dat verweerder de tussenuitspraak van deze rechtbank nog niet gelezen had. Verweerder moet binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar nemen.
12. Op wat eiseres verder heeft aangevoerd, gaat de rechtbank niet in. Zij kan immers niet vooruitlopen op het nieuwe advies van de Toetsingscommissie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Eiseres heeft namelijk niet onderbouwd welke schade zij door het bestreden besluit heeft geleden. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de vraag of de voorrangsverklaring terecht is geweigerd nog open ligt. Verweerder moet die vraag in een nieuw besluit op bezwaar beantwoorden.
13. Verweerder moet het griffierecht vergoeden dat eiseres heeft betaald. Ook moet hij de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.068,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).