ECLI:NL:RBDHA:2021:6315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
SGR 21/3057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake handhaving last onder dwangsom voor vakantieverhuur

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, eigenaren van een pand in Noordwijk, hadden bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders, waarin hen werd gelast de toeristische verhuur van hun woning te beëindigen. Het college had hen een last onder dwangsom opgelegd, waarbij een dwangsom van € 5.000,- per overtreding kon worden opgelegd, met een maximum van € 20.000,-. Verzoekers voerden aan dat handhavend optreden onevenredig was, omdat de gemeente al tien jaar op de hoogte was van de verhuur en er geen klachten waren ontvangen.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor de bodemprocedure. Hij stelde vast dat de toeristische verhuur in strijd was met het bestemmingsplan en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisering was en dat handhavend optreden niet onevenredig was, gezien de lange periode van illegale verhuur en de ernst van de overtreding. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit naar verwachting in beroep stand zou houden.

De uitspraak werd gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier E.Th. Rietbroek, en is openbaar uitgesproken op 22 juni 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3057

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juni 2021 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers(gemachtigde: mr. K. Heede),

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, verweerder(gemachtigde: mr. C.H. Norde).

Procesverloop

In het besluit van 28 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder verzoekers gelast om binnen 3 maanden de toeristische verhuur van het pand [straat] [huisnummer] te [plaats] als zelfstandige vakantiewoning te beëindigen en beëindigd te houden.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 28 september 2020 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
In het besluit van 16 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld (zaaknr. SGR 21/2992). Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Verzoekers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Pfeifer, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Verzoekers zijn eigenaren van het pand aan de [straat] [huisnummer] te Noordwijk. Het betreft een ruim 100 jaar oude bollenschuur die zij in 2000 hebben aangekocht. Het voorste gedeelte wordt gebruikt als zelfstandige woning die voor langere tijd is verhuurd en bewoond wordt door derden. Het achterste deel wordt sinds 2010 verhuurd aan toeristen, voor vakantieverhuur. Dit is op 5 oktober 2019 door een toezichthouder van de
Omgevingsdienst West-Holland (ODWH) tijdens een controle in die woning geconstateerd.
2.2
Op 30 januari 2020 heeft verweerder verzoekers het voornemen bekend gemaakt aan hen een last onder dwangsom op te leggen. Verzoeker Kuijlenberg heeft daar op
9 februari 2020 op gereageerd.
2.3
Op 12 juni 2020 heeft de toezichthouder van de ODWH een hercontrole uitgevoerd, waarbij opnieuw personen in de woning zijn aangetroffen, die verklaarden de woning als zelfstandige vakantiewoning te huren.
2.4
Uit de controles en de stellingen van eisers is gebleken dat het pand wordt verhuurd aan groepen tot maximaal 12 personen en dat in de regel tenminste een jaar van te voren wordt geboekt. Het pand is verhuurd tot 4 september 2021.
2.5
In het primaire besluit heeft verweerder verzoekers gelast om binnen 3 maanden de toeristische verhuur van het pand [straat] [huisnummer] te Noordwijk als zelfstandige vakantiewoning te beëindigen en beëindigd te houden. Indien verzoekers hieraan niet voldoen verbeuren zij een dwangsom van € 5.000,- per constatering met een maximum van
€ 20.000,-.
3.1
In het bestreden besluit heeft verweerder, gedeeltelijk in afwijking van het advies van de Regionale Adviescommissie Bezwaarschriften (de commissie) van 20 januari 2021, het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hierin overwogen dat, anders dan de commissie, de enkele omstandigheid dat niet reeds in het bestreden besluit volledig en juist is uitgelegd hoe de handhaving tot stand is gekomen, niet kan leiden tot het oordeel dat de handhaving onrechtvaardig is. Verder is overwogen dat indien een overtreding wordt geconstateerd, het bestuursorgaan, volgens vaste rechtspraak, in beginsel gehouden is daartegen handhavend op te treden. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag daarvan worden afgezien. Deze beginselplicht tot handhaving geldt ongeacht de aanleiding van de constatering van de overtreding. Ook de omstandigheid dat de woning op 21 september 2021 (thans: 8 september 2021) wordt overgedragen aan een koper is geen reden om de begunstigingstermijn verder te verlengen tot die datum. Ten slotte heeft verweerder er op gewezen dat het geval van verzoekers niet het enige is waarbij wordt gehandhaafd vanwege het in strijd met het bestemmingsplan verhuren van een woning als zelfstandige vakantiewoning. Ook in andere gevallen die op de lijst van het pilotproject staan, en in situaties waarin bijvoorbeeld klachten en handhavingsverzoeken zijn ingediend, wordt handhavend opgetreden, aldus verweerder.
3.2
In het besluit van 29 april 2021 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot de uitspraak van de voorzieningenrechter op dit verzoek.
4. Verzoekers voeren aan dat de last onder dwangsom moet worden vernietigd, omdat handhavend optreden in dit geval onevenredig is. Zij wijzen er in dit verband op dat de gemeente al 10 jaar van dit verhuur op de hoogte is en dat er geen klachten of handhavingsverzoeken zijn ingediend. Subsidiair vragen verzoekers, zo begrijpt de voorzieningenrechter, om verlenging van de begunstigingstermijn tot 4 september 2021, zoals de commissie ook had geadviseerd, omdat het pand tot die datum reeds is verhuurd aan toeristen. Na die datum zal immers geen toeristische verhuur meer plaatsvinden. Verder hebben verzoekers er op gewezen dat in de Douzastraat 42 te Noordwijk een vergelijkbare bollenschuur-woning staat, die eveneens voor toeristisch verhuur wordt gebruikt, en waartegen verweerder niet handhavend optreedt.
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in een voorlopige voorzieningenprocedure slechts kan worden beoordeeld of er naar voorlopig oordeel aanleiding bestaat om het primaire en het bestreden besluit te schorsen. Eventuele vernietiging van de opgelegde last is voorbehouden aan de rechtbank in de bodemprocedure en is in een voorlopige voorzieningenprocedure niet mogelijk.
6.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
6.2
De woning aan de [straat] [huisnummer] is gelegen in het bestemmingsplan “Noordwijk
Binnen”. Het perceel heeft blijkens de bijbehorende verbeelding de enkelbestemming “Wonen”.
Op grond van artikel 18.1 van de planregels zijn de voor “Wonen” aangewezen gronden onder andere bestemd voor (a) wonen en (b) aan huis-verbonden beroepen en bedrijven.
6.3
Voor het gebruik van de gronden en bouwwerken voor aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven dient aan de voorwaarden van artikel 18.4, onder a, van de planregels te worden voldaan.
6.4
In artikel 18.4, onder a, sub 6, van de planregels is vermeld dat een bed & breakfast (b&b) is toegestaan.
Onder b&b wordt op grond van artikel 1.12 van de planregels het
volgende verstaan:
“een voorziening gericht op het - binnen een woning en door de bewoner - bieden van
de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als
ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit aan maximaal 4 personen.”
7.1
Niet in geschil is -en ook de voorzieningenrechter gaat daar van uit- dat de toeristische verhuur van de in geding zijnde woning als zelfstandige vakantiewoning in strijd is met artikel 18.1 van de regels van het bestemmingsplan “Noordwijk Binnen”. Het gebruik van het pand is dus in strijd met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Verweerder was dan ook bevoegd handhavend op te treden.
7.2
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2014).
7.3
Niet in geschil is dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie.
7.4
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in Noordwijk alle toeristische verhuur, behalve zeer kleine b&b’s, in strijd met het bestemmingsplan is, omdat alle panden een woonbestemming hebben en nergens wordt voorzien in een gemengde bestemming die toeristische verhuur zou toestaan. De illegale situatie heeft dus ruim 10 jaar geduurd en zal - als het verzoek zou worden toegewezen - nog ruim 3 maanden voortduren.
7.5
De voorzieningenrechter overweegt dat de oorspronkelijke begunstigingstermijn, die was gesteld op 28 oktober 2020 en in de loop van de bezwaarprocedure - en nu in deze voorlopig voorzieningenprocedure - is opgerekt tot de uitspraak op dit verzoek, dus in totaal meer dan een half jaar. Daarmee is verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ruimschoots tegemoetgekomen aan de bezwaren van verzoekers. Gedurende die periode hebben verzoekers immers nog extra inkomsten uit de (illegale) verhuur van het pand kunnen genereren.
7.6
Handhavend optreden is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet onevenredig, zelfs nu vast staat vast dat de overtreding in september 2021 zal zijn beëindigd. Het gaat, mede gelet op de lange periode waarin het pand al voor vakantieverhuur wordt aangeboden en de grootte van het pand -5 slaapkamers en
2 badkamers voor in totaal maximaal 12 personen- ook niet om een overtreding van geringe aard en ernst. Daarnaast is niet gebleken dat verweerder dit pand niet in de handhavingspilot had mogen betrekken.
7.7
Evenmin is de voorzieningenrechter gebleken dat handhavend optreden in dit geval in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft ter zitting immers onweersproken verklaard dat in geval van de woning Douzastraat 42 geen sprake is van een overtreding, omdat voor het toeristisch verhuur van die woning een omgevingsvergunning is verleend.
7.8
Er doen zich dan ook geen bijzondere omstandigheden voor op grond waarvan verweerder in dit geval van handhavend optreden had moeten afzien.
8. Dit betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit naar verwachting in beroep stand zal houden. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanE.Th. Rietbroek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.