ECLI:NL:RBDHA:2021:6320
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.M. Prins, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door B.M. de Wolff. Eiseres had een beroep ingesteld tegen de weigering van het UWV om haar per 2 september 2019 een Ziektewet (ZW) uitkering toe te kennen. Het UWV had in een primair besluit van 29 november 2019 en een bestreden besluit van 27 maart 2020 geoordeeld dat eiseres geschikt was voor haar eigen werk, gebaseerd op de bevindingen van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van eiseres zorgvuldig overwogen. Eiseres stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar behandelplan en de toegenomen klachten. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen medische argumenten waren om af te wijken van hun oordeel. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet arbeidsongeschikt was en dat het UWV terecht had geweigerd de ZW-uitkering toe te kennen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.