ECLI:NL:RBDHA:2021:6320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
20/2946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.M. Prins, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door B.M. de Wolff. Eiseres had een beroep ingesteld tegen de weigering van het UWV om haar per 2 september 2019 een Ziektewet (ZW) uitkering toe te kennen. Het UWV had in een primair besluit van 29 november 2019 en een bestreden besluit van 27 maart 2020 geoordeeld dat eiseres geschikt was voor haar eigen werk, gebaseerd op de bevindingen van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van eiseres zorgvuldig overwogen. Eiseres stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar behandelplan en de toegenomen klachten. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen medische argumenten waren om af te wijken van hun oordeel. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet arbeidsongeschikt was en dat het UWV terecht had geweigerd de ZW-uitkering toe te kennen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2946

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E.M. Prins),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), verweerder
(gemachtigde: B.M. de Wolff).

Procesverloop

In het besluit van 29 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd per 2 september 2019 aan eiseres een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
In het besluit van 27 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van Skype plaatsgevonden op 18 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1.1
Eiseres was tot 1 mei 2018 werkzaam als medewerker horeca, gedurende 24 uur per week. Per 28 mei 2018 is aan eiseres een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Eiseres heeft zich op 10 oktober 2018 vanuit de WW ziekgemeld. Per 9 januari 2019 is aan eiseres een ZW-uitkering toegekend.
1.2.
Op 19 maart 2019 is aan eiseres vanaf 20 maart 2019 een uitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg (WAZO) toegekend; deze is daarna tot 3 juli 2019 verlengd.
1.3.
Aansluitend heeft eiseres zich op 4 juli 2019 ziekgemeld. Op 6 augustus 2019 heeft verweerder geweigerd om eiseres per 4 juli 2019 een ZW-uitkering toe te kennen. Het bezwaar van eiseres tegen deze weigering is niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend.
1.4.
Op 2 september 2019 heeft eiseres zich wederom vanuit de WW ziekgemeld.
1.5.
Volgens de primaire verzekeringsarts is eiseres arbeidsgeschikt voor haar eigen werk. Op grond van de rapporten van deze verzekeringsarts heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft het primaire besluit in bezwaar gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) geen medische argumenten zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
Beroepsgronden
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat het beroep - de rechtbank begrijpt: het bestreden besluit - onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Volgens eiseres voldoet het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet aan de vereisten van het Schattingsbesluit Arbeidsgeschiktheidswetten. Zij stelt dat er geen beoordelingsgesprek heeft plaatsgevonden en dat er geen gebruik is gemaakt van informatie uit de behandelend sector. Het onderzoek heeft onzorgvuldig plaatsgevonden. Volgens eiseres wordt er een te rooskleurige beoordeling gemaakt door de verzekeringsarts. Uit het door haar aangeleverde behandelplan blijkt dat de angststoornissen zijn toegenomen, maar de primaire verzekeringsarts heeft niet op dit plan willen wachten en het primaire besluit is genomen voordat het behandelplan was ontvangen. De verzekeringsarts b&b heeft het rapport wel onder ogen gehad, maar stelt dat eiseres een aanpassingsstoornis heeft. Volgens eiseres druist dit in tegen het rapport van haar medisch behandelaar en is er een discrepantie in de inschatting van haar klachten tussen de verzekeringsarts en de behandelaar. Eiseres stelt dat de afwijkende conclusie van de verzekeringsarts niet is gemotiveerd. Eiseres heeft de rechtbank ter zitting verzocht om een deskundige te benoemen. Ter onderbouwing van haar beroep heeft eiseres een overzicht van behandeldata aangeleverd.
Omvang geschil
In geschil is of verweerder terecht heeft geweigerd aan eiseres per 2 september 2019 een ZW-uitkering toe te kennen.
Toetsingskader
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft, zoals eiseres, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. Artikel 19, vijfde lid, van de ZW is geschreven met het doel om voor een zogenoemde vangnetter, een verzekerde zonder werkgever, het begrip “zijn arbeid” te verruimen door in het geval sprake is van bijzondere aspecten van het werk die aan een werkhervatting in de weg staan, deze buiten beschouwing te laten. Gelet op dit doel dienen alleen bijzondere verzwarende aspecten van het laatst verrichte werk buiten beschouwing gelaten te worden. Zie onder meer de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0672) en van 13 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1738).
4.2.
Verweerder mag zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
Medische beoordeling
5.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft tijdens het spreekuur van 12 november 2019 zowel lichamelijk als psychisch onderzoek verricht bij eiseres. Daarnaast heeft zij dossierstudie verricht. Haar bevindingen heeft hij neergelegd in het rapport van 21 november 2019. In het rapport staat onder meer vermeld dat het eigen werk van eiseres niet fysiek belastend is en wordt geconcludeerd dat er sprake is van een aanpassingsstoornis. Verder acht de primaire verzekeringsarts de door eiseres ervaren klachten niet in overeenstemming met de geclaimde belemmeringen. Op verzoek van eiseres heeft de primaire verzekeringsarts ter completering van het dossier medische informatie bij de behandelaar opgevraagd.
5.2.
De behandelend psycholoog heeft op 28 november 2019 telefonisch nadere inlichtingen aan de primaire verzekeringsarts verschaft; deze inlichtingen zijn naderhand vastgelegd in een brief van 4 december 2019. Ook is het behandelplan naar de primaire verzekeringsarts gestuurd. Naar aanleiding van de telefonisch verkregen informatie heeft de primaire verzekeringsarts op 29 november 2019 een aanvullend rapport uitgebracht. Daarin concludeert de verzekeringsarts dat uit de informatie van de behandelend psycholoog blijkt dat eiseres hard werkt aan haar herstel, maar dat teveel druk en stress vermeden moet worden. Ten opzichte van eerder onderzoek en met het meewegen van de ontvangen informatie, is echter geen verslechtering opgetreden en zijn er geen toegenomen belemmeringen. De ontvangen informatie geeft geen aanleiding om het eerdere oordeel te herzien. De primaire verzekeringsarts handhaaft het eerder genomen standpunt dat eiseres geschikt is tot verrichten van haar maatgevende arbeid.
5.3.
De stelling van eiseres dat de primaire verzekeringsarts ten onrechte niet op het behandelplan heeft gewacht, kan de rechtbank gelet op het voorgaande niet volgen. Uit het aanvullend rapport van de primaire arts van 29 november 2019 blijkt dat het behandelplan is meegenomen in de medische beschouwing. Dit wordt nogmaals bevestigd in het aanvullend rapport van 10 januari 2020. De enkele omstandigheid dat de primaire arts de inhoud van het behandelplan eerst telefonisch heeft gehoord en dat behandelplan pas na haar rapport schriftelijk ontving, betekent niet dat het niet is meegewogen. Daarbij komt dat de verzekeringsarts b&b hierop in de bezwaarfase uitvoerig is ingegaan.
5.4.
Ook de stelling van eiseres dat er geen beoordelingsgesprek heeft plaatsgevonden en dat er geen gebruik is gemaakt van informatie uit de behandelend sector, kan de rechtbank niet volgen. Zowel het rapport van de primaire verzekeringsarts als het rapport van de verzekeringsarts b&b is gebaseerd op eigen medisch onderzoek, waarbij beide artsen eiseres op het spreekuur hebben gesproken. De rapporten zijn bovendien opgesteld met inachtneming van de opgevraagde informatie uit de behandelend sector. De gemachtigde van eiseres was voorts - samen met eiseres - aanwezig bij het medisch spreekuur van de verzekeringsarts b&b.
5.5.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts b&b op 27 maart 2020 een rapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op dossierstudie, de hoorzitting van 9 februari 2020 en een psychisch onderzoek. Ook heeft de verzekeringsarts b&b kennis genomen van alle in bezwaar overgelegde medische gegevens: een brief van de huisarts van 16 maart 2020, een brief van de neuroloog-somnoloog van 15 oktober 2019 en een tweede brief van de neuroloog-somnoloog van 15 januari 2020. De verzekeringsarts b&b overweegt dat de aanvullende medische informatie van de huisarts en de neuroloog-somnoloog geen medische argumenten bevatten om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Er is weliswaar sprake van insomnie, maar volgens de onderzoeksresultaten heeft eiseres ruim voldoende diepe slaap en geen slaapverstoorders. Ook is de verzekeringsarts b&b met de primaire arts van oordeel dat er sprake is van een aanpassingsstoornis. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de primaire verzekeringsarts op goede gronden tot diens oordeel is gekomen. Hij wijst er hierbij nog op dat de primaire arts het behandelplan wel degelijk heeft beoordeeld en meegewogen, zoals ook blijkt uit diens rapportages.
5.6.
Voor zover eiseres een beroep doet op het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, wijst de rechtbank erop dat het Schattingsbesluit hier net van toepassing is omdat het gaat om een beoordeling in het kader van artikel 19 eerste, vierde en vijfde lid, van de ZW.
6.1.
De medische beroepsgronden geven de rechtbank evenmin aanleiding te twijfelen aan de vastgestelde geschiktheid van eiseres voor het verrichten van haar eigen arbeid. Eiseres stelt dat haar angststoornissen op de datum in geding zijn toegenomen, hetgeen blijkt uit het behandelplan. De verzekeringsartsen zijn ongemotiveerd tot een afwijkende conclusie gekomen, aldus eiseres. Zij gaan uit van een aanpassingsstoornis. Het oordeel van de verzekeringsartsen is te rooskleurig en druist in tegen het rapport van haar medisch behandelaar.
6.2.
De rechtbank vindt in het dossier geen aanknopingspunten voor een toename van de klachten per de datum in geding. Eiseres heeft in haar antwoorden in de vragenlijst ten behoeve van de aanvraag vermeld dat zij zich de afgelopen 12 maanden 2x eerder ziek heeft gemeld met dezelfde gezondheidsklachten. De evaluatie van het behandelplan van de psycholoog, waarop eiseres zich in beroep baseert, is gedateerd op 13 september 2019. Uit het behandelplan blijkt dat de stemmingsklachten en spanningen bij eiseres opliepen in 2017. De diagnose is afgerond in september 2018, circa een jaar voor de datum in geding. Bij de evaluatie van de behandeling is niet vermeld dat de klachten zijn toegenomen; met betrekking tot de behandeling tot de situatie op 13 september 2019 staat vermeld dat de gestelde behandeldoelen zijn bereikt. Ook uit het journaal van de huisarts, dat zich bij de stukken bevindt, blijkt niet dat zich op of rond de datum in geding een toename van de klachten heeft voorgedaan. Op 30-08-2019 noteert de huisarts “gevoel van doorgezakte voeten, wordt niet beter, pijn bij lopen. UWV wil haar in de horeca hebben, dat gaat hiermee niet” en op 30-08-2019 o.m. “wil graag doorverwijzing slaapkliniek, slaapproblemen sinds 17e. wil ook graag uitdraai dossier van slapeloosheid voor UWV. Nu ziekmelding”. Eiseres heeft in beroep geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen onjuist zou zijn. De door eiseres in beroep overgelegde lijsten met behandeldata bevatten geen medisch-inhoudelijke informatie; deze gegevens blijven bij de beoordeling door de rechtbank buiten beschouwing.
6.3.
Het uitvoerige rapport van de verzekeringsarts b&b van 27 maart 2020 geeft er blijk van dat alle klachten van eiseres betrokken zijn in het eindoordeel. De verzekeringsarts b&b motiveert zijn medisch oordeel uitvoerig, en de rechtbank citeert:
“De ervaren klachten en belemmeringen zijn duidelijk. De verzekeringsgeneeskundige beoordeling binnen het kader van de Ziektewetbeoordeling vindt plaats op basis van verzekeringsgeneeskundig onderzoek met vaststelling van de belastbaarheid op datum in geding. De belastbaarheid wordt niet uitsluitend vastgesteld op basis van de ervaren klachten en belemmeringen die door belanghebbende naar voren worden gebracht, de belastbaarheid wordt ook niet uitsluitend vastgesteld op basis van mogelijk nog te verrichten of lopende onderzoeken en/of behandelingen en/of psychosociale factoren. De belastbaarheid op datum in geding wordt door de beoordelend arts vastgesteld op basis van alle resultaten van het verzekeringsgeneeskundige onderzoek. Er is geen aanleiding om een GBM situatie aan te nemen op datum in geding. Voor volledige arbeidsongeschiktheid, een GBM (geen benutbare mogelijkheden) situatie, zoals belanghebbende in bezwaar feitelijk claimt, is er op medische gronden geen indicatie. Zij is niet opgenomen, zij is niet bedlegerig, zij is niet ADL-afhankelijk en er is geen sprake van een volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren; belanghebbende disfunctioneert niet op alle drie de terreinen zelfverzorging en samenlevingsverband en sociale contacten buiten het gezin.
De primaire verzekeringsarts heeft belanghebbende verzekeringsgeneeskundig onderzocht. Zowel de lichamelijke als de psychische aspecten van de belastbaarheid zijn in dit verband voldoende aan bod gekomen, zoals blijkt uit de betreffende rapportages. Uit de rapportages blijkt voldoende zorgvuldig uitgevoerd onderzoek, de resultaten hiervan zijn navolgbaar.
Er zijn in bezwaar met betrekking tot datum in geding geen medische argumenten naar voren gekomen die leiden tot een ander inzicht met betrekking tot datum in geding.
Er is geen twijfel aan de resultaten van het onderzoek van de primaire arts. Zij heeft nadere informatie ingewonnen, beoordeeld en meegewogen, inclusief het behandelplan, zoals blijkt uit haar opeenvolgende rapportages. De bevindingen bij het onderzoek in bezwaar zijn conform de verzekeringsgeneeskundige bevindingen in de primaire fase.
In bezwaar wordt in het bezwaarschrift de ernst van de medische situatie benadrukt. Voor de goede orde: bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling staat de belastbaarheid voorop, uitgaande van de resultaten van het verzekeringsgeneeskundige onderzoek. De belastbaarheid is niet uitsluitend gebaseerd op een gestelde diagnose, behandelingen en de daarmee gepaard gaande ervaren klachten, hoe invoelbaar ook. De heroverweging in bezwaar betreft de feitelijke medische beoordeling op en rond datum in geding binnen de verzekeringsgeneeskundige kaders.”
6.4.
Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat de klachten van eiseres niet zijn gebagatelliseerd, zoals zij stelt. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk gemotiveerd hoe hij tot zijn medisch oordeel is gekomen. Ook de rechtbank wijst erop dat voor de vraag of eiseres al dan niet arbeidsongeschikt is, anders dan zij kennelijk meent, de diagnose op zichzelf niet bepalend is. Wat wel bepalend is, is de belastbaarheid zoals die door de verzekeringsartsen per de datum in geding wordt vastgesteld. Het is begrijpelijk dat eiseres uitgaat van de wijze waarop zij haar klachten beleeft. Haar klachten zijn invoelbaar, zoals ook blijkt uit de hiervoor geciteerde rapportage. Het gaat bij een medische beoordeling echter om de belastbaarheid die een medisch en objectiveerbaar gevolg is van ziekte. De subjectieve beleving van eiseres is daarbij niet doorslaggevend. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
6.5.
Gelet op het voorgaande onderschrijft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit. Er is daarom ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals door eiseres op de zitting is verzocht.
Conclusie
7. De conclusie is dat verweerder terecht heeft geweigerd per 2 september 2019 aan eiseres een ZW-uitkering toe te kennen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.