ECLI:NL:RBDHA:2021:6330
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J-P.R. van den Berg
- Rechtspraak.nl
Vrijstelling onroerende-zaakbelastingen voor personeelsleden van het Europees Octrooi Bureau
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZBE) voor het jaar 2020, welke aanslag € 399,47 bedroeg. Eiser stelde dat hij als personeelslid van het Europees Octrooi Bureau (EPO) vrijgesteld zou moeten zijn van deze belasting, maar de rechtbank oordeelde dat deze vrijstelling niet van toepassing was op hem.
De rechtbank overwoog dat het EPO en het hoofd hiervan in beginsel vrijgesteld zijn van de OZBE, maar dat de overige personeelsleden, waaronder eiser, niet onder deze vrijstelling vallen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997 en de Zetelovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Octrooiorganisatie. Eiser betoogde dat het onderscheid op basis van nationaliteit een verboden beperking vormde van het vrije verkeer van werknemers binnen de EU, maar de rechtbank kwam niet toe aan deze stelling, omdat alle personeelsleden van het EPO, ongeacht nationaliteit, aan de OZBE zijn onderworpen.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.