ECLI:NL:RBDHA:2021:6458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet dragende overweging in omgevingsrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen Roompot Projects B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres, Roompot Projects B.V., had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het vervangen van lodges en het wijzigen van de dubbelbestemming van een recreatiewoning. Het college heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld, wat door eiseres werd bestreden. Eiseres stelde dat de bestreden passage in het besluit van het college geen dragende overweging was en dat zij belang had bij een inhoudelijk oordeel hierover.

De rechtbank oordeelde dat eiseres geen procesbelang had bij het beroep, omdat de bestreden passage slechts een overweging ten overvloede betrof. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag niet inhoudelijk was beoordeeld, omdat eiseres niet alle gevraagde gegevens had overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de bestreden passage niet relevant was voor de beslissing om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Eiseres kan de juistheid van de bestreden passage aan de orde stellen in een eventuele nieuwe aanvraag.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5491

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2021 in de zaak tussen

Roompot Projects B.V., te Middelburg, eiseres

(gemachtigde: mr. J.M. van Koeveringe-Dekker),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Tjon Man Tsoi).

Procesverloop

In het besluit van 31 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het vervangen van een aantal lodges en het veranderen van de dubbelbestemming van de recreatiewoning (de aanvraag) buiten behandeling gesteld.
In het besluit van 13 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 7 oktober 2019 heeft eiseres de aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Bij brief van 14 november 2019 heeft verweerder eiseres verzocht om ontbrekende gegevens te overleggen, waaronder een situatietekening van de bestaande situatie en een situatietekening van de nieuwe situatie. Op 5 december 2019 heeft eiseres verschillende tekeningen overgelegd. Nadat vervolgens verschillende correspondentie tussen partijen had plaatsgevonden, heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder overweegt daartoe dat eiseres een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand, zoals bedoeld in artikel 3.2, aanhef en onder d, van de Regeling omgevingsrecht (Mor), diende te overleggen. Volgens verweerder heeft eiseres de in die bepaling bedoelde situatietekeningen niet aangeleverd. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit de volgende passage opgenomen (de bestreden passage):
“Verder heeft u aangegeven dat de lodges niet groter dan 50 m2 zijn aangezien het terras niet tot de lodge behoort. Wij delen dit standpunt niet. Uit de bij de aanvraag aangeleverde tekeningen is dit niet af te leiden. Hieruit blijkt dat het terras niet uit losse tegels bestaat maar dat het constructief één geheel vormt met de lodge. Daardoor is het als één bouwwerk aan te merken en overstijgt het de oppervlakte van 50 m2. Per mailbericht van 6 juli 2020 heeft bezwaarmaker hierop gereageerd door een mailwisseling met een Stadsdeelinspecteur over te leggen. In het mailbericht geeft de Stadsdeelinspecteur aan dat de lodge bouwvergunningvrij is omdat hij er ten onrechte van is uitgegaan dat de vlonder moest worden meegerekend aangezien deze bij de BVO hoort. Wij delen het standpunt van de Stadsdeelinspecteur niet aangezien de definitie van BVO (bruto vloeroppervlakte) niet uitsluit dat het terras/de vlonder daartoe behoort aangezien het constructief één geheel vormt met de lodge. In de definitie van BVO staat nergens verwoord dat er een dak is vereist om dit als BVO te kunnen beschouwen.”
3. Eiseres voert primair aan dat de bestreden passage geen dragende overweging is. Een besluit om een aanvraag niet te behandelen strekt ertoe dat een bestuursorgaan niet inhoudelijk op de aanvraag hoeft in te gaan. Het gaat in de bestreden passage om de discussie of de lodges al dan niet vergunningsvrij zijn. De aanvraag heeft hierop geen betrekking. De omstandigheid dat verweerder in bezwaar heeft afgezien van het horen en het inwinnen van een advies bij de Adviescommissie omdat het bezwaar volgens hem kennelijk ongegrond is, wijst er ook op dat geen sprake is van een dragende overweging. Eiseres heeft belang bij een inhoudelijk oordeel over de bestreden passage, zodat daarover geen misverstand kan bestaan en eiseres later niet kan worden tegengeworpen dat de bestreden passage formele rechtskracht heeft.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres geen situatietekening als bedoeld in artikel 3.2, aanhef en onder d, van de Mor heeft overgelegd. Eiseres komt slechts op tegen de bestreden passage uit het bestreden besluit.
4.2.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de bestreden passage geen dragende overweging is. Niet kan worden gezegd dat deze dragend is voor het oordeel van verweerder dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2.1.
Ter plaatste geldt het bestemmingsplan “Kijkduin-Ockenburgh”. Het betrokken perceel heeft de bestemming “Recreatie” en de dubbelbestemmingen “Waarde – Archeologie 1” en “Waterstaat – Waterkering”.
4.2.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 15.2.1 van de planregels, stelt de rechtbank vast dat de vraag wat de omvang van de bruto vloeroppervlakte van de lodges is, relevant is voor vraag of de geplande activiteit al dan niet in strijd is met bestemmingsplan. In onderhavig geval gaat het om het buiten behandeling stellen van de aanvraag omdat niet alle gevraagde gegevens zijn overgelegd. Aan een inhoudelijke beoordeling van de voormelde vraag wordt dan niet toegekomen. De bestreden passage betreft aldus een overweging ten overvloede.
4.3.
Omdat eiseres enkel tegen de bestreden passage opkomt, is de rechtbank van oordeel dat zij geen procesbelang heeft bij het beroep. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt immers dat geen sprake is van procesbelang bij een inhoudelijk oordeel over een overweging ten overvloede die slechts van belang kan zijn voor toekomstige aanvragen. [1] In hetgeen eiseres betoogt, ziet de rechtbank geen aanleiding om een procesbelang aanwezig te achten. Eiseres kan de juistheid van de bestreden passage aan de orde stellen in het kader van een eventuele nieuwe aanvraag.
5. Gelet op het voorgaande behoeven het subsidiair en meer subsidiair door eiseres aangevoerde geen bespreking.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 18 februari 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE2294 en 16 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP7822.