In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Ghanese eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een beroep ingesteld tegen de weigering van de staatssecretaris om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen, die zij had aangevraagd op basis van haar relatie met een referente die in Nederland verblijft. De staatssecretaris had het bezwaar van eiseres tegen de eerdere afwijzing van de mvv-aanvraag ongegrond verklaard, omdat volgens hem niet was aangetoond dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en de referente.
Tijdens de hoorzitting op 3 juli 2021 zijn eiseres en de referente simultaan gehoord, wat door de staatssecretaris werd verdedigd als een noodzakelijke stap om de relatie te onderzoeken. Eiseres voerde aan dat deze werkwijze onterecht was, omdat er geen aanwijzingen waren voor een schijnrelatie. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris bevoegd was om de hoorzitting op deze manier te organiseren en dat er geen onzorgvuldigheden waren geconstateerd in de afname van het gehoor.
De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van de duurzaamheid en exclusiviteit van de relatie. De overgelegde documenten, zoals WhatsApp-berichten en foto’s, werden als onvoldoende beschouwd om aan te tonen dat de relatie op één lijn te stellen was met een huwelijk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de verklaringen van eiseres en de referente tegenstrijdig en vaag waren. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.