ECLI:NL:RBDHA:2021:6518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
NL21.7710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot geheugenverlies en medische beoordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die lijdt aan epilepsie en geheugenverlies. Eiser heeft aangevoerd dat zijn geheugenverlies hem belemmert om de benodigde gegevens te verstrekken voor een terug- en overnameakkoord met de Russische autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twijfels bestaan over de mogelijkheid van eiser om de benodigde informatie te verstrekken, gezien zijn medische toestand. Eiser heeft een medisch dossier overgelegd waaruit blijkt dat hij in 2020 en 2021 geheugenverlies heeft ervaren, maar verweerder heeft nagelaten om een objectieve medische beoordeling te laten uitvoeren. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen een week een medisch deskundige in te schakelen, maar verweerder heeft deze opdracht naast zich neergelegd. Hierdoor heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat er een redelijk vooruitzicht op verwijdering is, en heeft zij de maatregel van bewaring onrechtmatig verklaard. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en een schadevergoeding van €800,- aan eiser toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals een proceskostenvergoeding van €1.068,- aan de rechtsbijstandverlener.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.7710

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Verweerder heeft op 8 april 2021 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Het vooronderzoek is gesloten op 25 mei 2021. Vervolgens heeft het onderzoek op zitting
plaatsgevonden op 1 juni 2021. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Het
onderzoek is op zitting gesloten.
Vervolgens is het onderzoek op 1 juni 2021 heropend en heeft de rechtbank aan verweerder opgedragen binnen een week na dagtekening van de heropeningsbeslissing de gevraagde inlichtingen te verstrekken.
Op 8 juni 2021 heeft verweerder gereageerd.
Op 11 juni 2021 heeft eiser desgevraagd op het bericht van verweerder gereageerd.
Een nadere zitting is achterwege gelaten omdat partijen hebben aangegeven niet op een zitting te willen worden gehoord. Het onderzoek is ten slotte gesloten op 15 juni 2021.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 19 mei 2021 (in de zaak NL21.7039) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom ligt nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling voor of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (12 mei 2021) de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Hij lijdt aan geheugenverlies waardoor hij niet de informatie kan verstrekken die verweerder nodig heeft om een terug- en overname-akkoord te realiseren met de Russische overheid; namelijk zijn geboorteplaats en/of zijn laatste adres in Rusland. Ter onderbouwing heeft eiser een medisch dossier overgelegd opgesteld door een arts uit het Detentiecentrum Rotterdam. Hieruit blijkt dat op 27 januari 2020 en 9 april 2021 gesproken is over eisers geheugenverlies. Dit heeft hij ook verklaard tijdens het vertrekgesprek van 12 april 2021. Ook volgt uit het medisch dossier dat eiser epilepsie heeft. Het geheugenverlies zou daardoor kunnen komen. Vanuit het Detentiecentrum in Rotterdam heeft eiser niet de mogelijkheid om zelf een medisch specialist te raadplegen om zijn geheugenverlies verder te onderbouwen.
3.1.
Verweerder heeft op zitting gesteld dat, na navraag te hebben gedaan bij de regievoerder, eiser zelf op 27 januari 2020 en 9 april 2021 bij de medische dienst heeft verklaard dat hij lijdt aan geheugenverlies. Dit is geen constatering van een arts of een specialist. Het geheugenverlies is hiermee niet onderbouwd terwijl uit het dossier volgt dat eiser geen medewerking verleent.
3.2.
Door de verklaringen in het medisch dossier over eisers geheugenverlies zowel in 2020 als in 2021 is bij de rechtbank twijfel ontstaan over de vraag of eiser in staat is daadwerkelijk de gegevens te verschaffen die Rusland nodig heeft voor het terug- en overnameakkoord. Op zitting is niet gebleken dat verweerder op dit moment op een andere manier probeert de uitzetting aan Rusland te bewerkstelligen. De gegevensverstrekking van eiser lijkt de rechtbank dus cruciaal. Daarom heeft de rechtbank bij de heropeningsbeslissing verweerder opgedragen om een medisch deskundige objectief te laten beoordelen of eiser daadwerkelijk lijdt aan geheugenverlies en of hij in staat moet worden geacht om de benodigde informatie te verstrekken. Verweerder heeft hiervoor een termijn gekregen van een week om deze inlichtingen te verstrekken. Mocht dit geen mogelijkheid zijn dan verzocht de rechtbank verweerder om aan te geven binnen welke termijn deze inlichtingen dan wel verstrekt kunnen worden.
3.3.
Verweerder heeft in reactie hierop gesteld dat het niet op de weg van verweerder ligt om een medisch deskundige objectief te laten beoordelen of eiser daadwerkelijk lijdt aan geheugenverlies en of hij in staat moet worden geacht de benodigde informatie te verstrekken, maar dat dit op de weg van eiser ligt nu daartoe voor hem voldoende mogelijkheden bestaan in het Detentiecentrum Rotterdam en hij in het verleden ook al bij een specialist is geweest. De enkele stelling van eiser dat hij vanuit het Detentiecentrum in Rotterdam niet de mogelijkheid heeft om zelf een medisch specialist te raadplegen om zijn geheugenverlies te onderbouwen, is daarvoor naar de mening van verweerder onvoldoende. Deze stelling is immers allereerst niet nader toegelicht door eiser, maar bovendien niet nader
onderbouwd. Sterker nog, uit navraag bij de Medische Dienst volgt dat eiser heeft aangegeven te lijden aan geheugenverlies en om die reden is doorverwezen naar een huisarts en vervolgens naar een psycholoog. Eiser heeft daarna meerdere gesprekken gevoerd met een psycholoog, maar heeft volgens de Medische Dienst tijdens al die gesprekken nimmer ter sprake gebracht dat hij aan geheugenverlies lijdt. Daarnaast blijkt uit informatie van
de medische dienst dat eiser een jaar geleden bij een neuroloog is geweest. Uit deze informatie volgt dat eiser zowel ten tijde van de huidige inbewaringstelling als in het verleden gelegenheid heeft (gehad) om zelf invulling te geven aan hetgeen de rechtbank van verweerder verlangt, namelijk een medisch deskundige objectief te laten beoordelen of hij daadwerkelijk lijdt aan geheugenverlies. Verweerder is eveneens bekend met de uitkomst van bovengenoemde medische consult van eiser bij de neuroloog, maar acht het op de weg van eiser liggen om deze informatie met de rechtbank te delen gelet op het vertrouwelijke karakter daarvan.
3.4.
Eiser heeft in reactie op verweerder aangevoerd dat uit het medisch dossier zoals verstrekt door de medische dienst en zoals overgelegd aan de rechtbank niet blijkt wanneer eiser een gesprek heeft gehad met de huisarts, psycholoog en een neuroloog. Uit het medische dossier blijkt van een overleg met de psycholoog vanwege de suïcidaliteit van eiser op 21 april 2021. Er blijkt niet van een consult met eiser vanwege geheugenverlies. Uit het medische dossier blijkt dat eiser bij de medische dienst herhaaldelijk heeft aangekaart dat hij lijdt aan geheugenverlies. Indien eiser hiervoor door de medische dienst is verwezen naar de huisarts, psycholoog en neuroloog, dan zullen deze medisch specialisten hem hierop moeten hebben onderzocht. Niet valt in te zien waarom eiser hen hier nog eens uitdrukkelijk op zou moeten wijzen. Een verwijzing naar een specialist gaat immers altijd gepaard met een omschrijving van de problematiek. Eiser heeft geprobeerd de overige medische stukken op te vragen maar heeft deze nog niet ontvangen.
3.5.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder niet de vereiste inlichtingen heeft verstrekt zoals door de rechtbank gevraagd in de heropeningsbeslissing. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een medisch deskundige objectief te laten beoordelen of eiser daadwerkelijk lijdt aan geheugenverlies en of hij in staat moet worden geacht om de benodigde informatie te verstrekken. Verweerder heeft ervoor gekozen deze opdracht naast zich neer te leggen. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat verweerder het standpunt zoals naar voren gebracht op 8 juni 2021 al eerder had kunnen innemen.
Verder heeft verweerder op zitting enkel gesteld dat eiser zelf heeft verklaard dat hij lijdt aan geheugenverlies. Dit is volgens verweerder geen constatering van een arts of een specialist en het geheugenverlies is hiermee niet onderbouwd. Nu lijkt verweerder te stellen dat eiser wel is gezien door een medisch specialist en deze mogelijkheden wel had.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser, gedurende de tijd dat hij in bewaring zat, de mogelijkheid heeft gehad om zelf een medisch specialist te raadplegen. Zo volgt niet uit het medisch dossier dat eiser, nadat hij heeft aangegeven te lijden aan geheugenverlies, is doorverwezen naar een huisarts en een psycholoog. Ook de stelling dat eiser een jaar geleden bij een neuroloog is geweest volgt niet uit het medisch dossier. Verder voert eiser terecht aan dat niet valt in te zien waarom eiser nog eens uitdrukkelijk de artsen naar wie hij verwezen is zou moeten wijzen op zijn geheugenverlies. Een verwijzing naar een specialist gaat immers altijd gepaard met een omschrijving van de problematiek. Verweerder heeft met zijn reactie op 8 juni 2021 niet aannemelijk gemaakt dat het voor eiser mogelijk is om een medisch specialist te raadplegen dan wel dat dit al gebeurd is.
Onbetwist is dat eiser aan epilepsie lijdt. De twijfel of eiser vervolgens in staat is te verklaren over zijn geboorteplaats en/of zijn laatste adres in Rusland is niet door verweerder weggenomen. De rechtbank weegt in dit geval, zoals ook in de heropeningsbeslissing naar voren is gebracht, zwaar mee dat niet enkel in 2021 maar ook in 2020 het geheugenverlies door eiser aan de orde is gesteld. Ook heeft eiser dit, in ieder geval, verklaard tijdens het vertrekgesprek van 12 april 2021. Eiser heeft met het overleggen van het medisch dossier een begin van bewijs geleverd. Nu verweerder het geheugenverlies van eiser niet objectief wil laten beoordelen door een medisch deskundige is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende vast komen te staan dat er een redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De gegevensverstrekking van eiser lijkt cruciaal voor het bewerkstelligen van uitzetting nu de aanvraag voor het terug- en overname-akkoord met de Russische overheid zonder deze gegevens niet eens in behandeling wordt genomen. Ook is niet gebleken dat verweerder op dit moment op een andere manier probeert de uitzetting aan Rusland te bewerkstelligen. De beroepsgrond slaagt.
4. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 8 juni 2021 onrechtmatig. Dit is de dag dat verweerder heeft gereageerd op het verzoek van de rechtbank om inlichtingen te verstrekken. Verweerder heeft bij de heropeningsbeslissing een termijn van een week gekregen om de gevraagde inlichtingen te verstrekken. Nu verweerder met een niet afdoende reactie is gekomen is de rechtbank van oordeel dat vanaf deze dag de bewaring onrechtmatig is. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
5. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 8 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 8 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 800,-.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 800,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van R. Visscher, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.