ECLI:NL:RBDHA:2021:6557

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/4155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F. I Sinack
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet-ontvankelijk verklaring van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel 'humanitair tijdelijk', maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris op 20 november 2019 niet in behandeling genomen. Vervolgens verklaarde de staatssecretaris op 20 april 2020 het bezwaar van de eiser tegen deze beslissing niet-ontvankelijk. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overwoog dat het bezwaarschrift van de eiser, gedateerd op 11 december 2019, geen gronden bevatte. De staatssecretaris had de eiser in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar de eiser heeft binnen de gestelde termijn geen bezwaargronden ingediend. Hierdoor voldeed het bezwaarschrift niet aan de eisen van artikel 6:5 van de Awb, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring door de staatssecretaris.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser kennelijk ongegrond was en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/4155

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai)
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van
eiser om een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘humanitair tijdelijk’ niet in
behandeling genomen [1] .
Bij besluit van 20 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, bevat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar. Indien hieraan niet is voldaan, kan het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard mits eiser de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift van eiser van 11 december 2019 geen gronden bevat. Verweerder heeft eiser bij brief van 18 februari 2020 in de gelegenheid gesteld het geconstateerde verzuim binnen twee weken te herstellen. Uit een schermafdruk van gegevens uit verweerders verzendadministratie blijkt dat de brief op 19 februari 2020 is verzonden aan eisers gemachtigde. De enkele stelling dat deze de brief niet heeft ontvangen is niet voldoende om hieraan te twijfelen.
3. Eiser heeft binnen de gestelde termijn geen bezwaargronden ingediend. Het bezwaarschrift voldoet dan ook niet aan de in artikel 6:5 van de Awb gestelde eisen. Verweerder heeft het bezwaarschrift dan ook niet-ontvankelijk kunnen verklaren.
4. Het beroep is kennelijk ongegrond
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. I Sinack rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier op 18 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan
binnenzes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht