ECLI:NL:RBDHA:2021:6564
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een Bengalese eiser op grond van ongeloofwaardig asielrelaas en onvoldoende onderbouwing van vervolgingsvrees
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Bengalese afkomst. De eiser had op 14 januari 2019 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij zijn land had ontvlucht vanwege discriminatie op basis van zijn kaste, problemen met de autoriteiten en een relatie met een vrouw die zelfmoord had gepleegd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 23 april 2021 afgewezen als ongegrond. Tijdens de zitting op 26 mei 2021 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig.
De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van de eiser over zijn relatie met de overleden vrouw en de gestelde rechtszaken ongeloofwaardig zijn. De eiser kon geen overtuigende details geven over zijn relatie en de omstandigheden rondom de rechtszaken. De rechtbank concludeert dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn vrees voor vervolging te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, ondanks zijn afkomst, in Bangladesh niet ernstig beperkt werd in zijn dagelijks leven en toegang had tot onderwijs en werk. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de problemen die de eiser ondervond met zijn geloofsbeleving niet voldoende zijn om te concluderen dat hij bij terugkeer naar Bangladesh een reëel risico op vervolging loopt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.