ECLI:NL:RBDHA:2021:6577

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
NL21.3213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende persoon, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 22 januari 2021 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat België op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Dit werd vastgesteld op basis van eerdere asielaanvragen van de eiser in België.

Tijdens de zitting op 20 mei 2021 heeft de eiser aangevoerd dat hij in België mishandeld en verkracht is, wat hem zou hebben gedwongen om opnieuw te vluchten. Hij stelde dat België hem onvoldoende bescherming heeft geboden en dat hij daarom geen aangifte durfde te doen. De rechtbank overwoog dat het aan de eiser was om aannemelijk te maken dat België zijn internationale verplichtingen niet nakomt, maar dat hij hierin niet geslaagd was. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht aannam dat België zijn verplichtingen nakomt op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

De rechtbank concludeerde dat de door de eiser aangevoerde omstandigheden, waaronder medische problematiek, niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die een overdracht aan België van onevenredige hardheid zouden getuigen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3213

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 maart 2021 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Iraakse nationaliteit te bezitten. Op 22 januari 2021 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 22 september 2015, 2 augustus 2018 en 3 september 2019 in België een asielaanvraag heeft ingediend. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening is België verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond hiervan een verzoek om terugname gedaan. Op 8 februari 2021 heeft België het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van België op grond van artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening vaststaat.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat ten aanzien van België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij stelt in België te zijn mishandeld en verkracht en heeft hierdoor opnieuw moeten vluchten. België heeft eiser onvoldoende kunnen beschermen door hem hier niet van te behoeden en hij durfde daarom geen aangifte te doen. Verder stelt eiser dat er sprake is van medische problematiek. Omdat eiser pas in de zienswijze heeft durven verklaren over wat hem is overkomen, heeft hij dit gelet op de korte tijd niet kunnen onderbouwen. Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat België haar internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hierin niet geslaagd. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt dat eiser zijn standpunt omtrent de mishandeling en verkrachting niet heeft geconcretiseerd. Daarbij heeft België met het claimakkoord van 8 februari 2021 gegarandeerd dat eisers asielaanvraag in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de geldende Europese asielrichtlijnen. Uit eisers verklaringen komt naar voren dat hij zich niet heeft gewend tot de Belgische autoriteiten om aangifte te doen van hetgeen hij stelt dat hem is overkomen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van België dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat de autoriteiten van België hem niet zouden kunnen of willen helpen.
5. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn gestelde medische problematiek niet heeft onderbouwd met documenten. Eiser heeft op 22 januari 2021 een asielaanvraag ingediend en zijn zienswijze is van 1 maart 2021. Dat eiser meent dat het voor hem onmogelijk was om documenten te overleggen vanwege de korte termijn en de beperkte mogelijkheden als gevolg van Covid-19 wordt dan ook niet gevolgd. Bovendien heeft verweerder terecht gesteld dat gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag worden gegaan dat in België dezelfde medische voorzieningen zijn als in Nederland.
6. Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde (persoonlijke) omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eiser aan België van onevenredige hardheid getuigt en verweerder aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU), nr. 604/2013.