ECLI:NL:RBDHA:2021:6577
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende persoon, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 22 januari 2021 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat België op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Dit werd vastgesteld op basis van eerdere asielaanvragen van de eiser in België.
Tijdens de zitting op 20 mei 2021 heeft de eiser aangevoerd dat hij in België mishandeld en verkracht is, wat hem zou hebben gedwongen om opnieuw te vluchten. Hij stelde dat België hem onvoldoende bescherming heeft geboden en dat hij daarom geen aangifte durfde te doen. De rechtbank overwoog dat het aan de eiser was om aannemelijk te maken dat België zijn internationale verplichtingen niet nakomt, maar dat hij hierin niet geslaagd was. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht aannam dat België zijn verplichtingen nakomt op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De rechtbank concludeerde dat de door de eiser aangevoerde omstandigheden, waaronder medische problematiek, niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die een overdracht aan België van onevenredige hardheid zouden getuigen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt.