Op 2 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin verzoekster, een belanghebbende, een voorlopige voorziening heeft verzocht tegen de verleende omgevingsvergunningen voor steigers en loopbruggen aan vergunninghouders [A] en [B]. De zaak betreft meerdere besluiten van de gemeente Krimpenerwaard en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, waarbij vergunningen zijn verleend voor de bouw van steigers en loopbruggen op verschillende locaties. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij meent dat de werkzaamheden onrechtmatig zijn en dat de steigers op haar ligplaats worden gebouwd.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de werkzaamheden die nog moeten worden uitgevoerd niet onomkeerbaar zijn en dat er geen spoedeisend belang is bij het treffen van de verzochte voorlopige voorzieningen. De rechter heeft overwogen dat de vergunninghouders hebben verzekerd dat, indien de vergunningen ten onrechte zijn verleend, handhavend zal worden opgetreden en dat de bouwwerken eventueel verwijderd kunnen worden. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitvoering van de werkzaamheden onomkeerbare gevolgen zal hebben voor haar belangen.
Daarom heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, in aanwezigheid van griffier A.C.P. Witsiers, en is openbaar uitgesproken op 2 juli 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.