ECLI:NL:RBDHA:2021:6895
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd met betrekking tot rechtmatig verblijf en zienswijze
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Syrische nationaliteit bezit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 26 november 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, maar deze aanvraag werd op 29 december 2020 afgewezen door de Staatssecretaris. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld en vastgesteld dat de eiser niet kon aantonen dat hij gedurende vijf aaneengesloten jaren rechtmatig verblijf had in Nederland voorafgaand aan zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet in de gelegenheid was gesteld om een zienswijze in te dienen tegen het voornemen tot afwijzing van zijn aanvraag, maar dat dit niet tot een andere uitkomst leidde. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij rechtmatig verblijf had en dat de afwijzing van zijn aanvraag terecht was.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend, maar dat deze vergunning was ingetrokken. De rechtbank benadrukte dat de eiser niet kon terugvallen op het vertrouwensbeginsel, omdat zijn verblijfsvergunning rechtmatig was ingetrokken. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 23 juni 2021, en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.