In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders over een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige]. Het verzoek was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van emotieregulatie- en hechtingsproblematiek bij [minderjarige], die in het verleden op verschillende plekken heeft gewoond. Ondanks de inzet van hulpverlening is de situatie van [minderjarige] niet verbeterd, en is het van belang dat hij duidelijkheid krijgt over zijn opgroeisituatie.
Tijdens de zitting is gebleken dat de ouders, hoewel zij betrokken zijn bij de zorg voor [minderjarige], niet in staat zijn om de noodzakelijke veranderingen in hun opvoedingsstijl door te voeren. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel het gezag van de ouders beëindigd kan worden indien de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd, het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is om het gezag te beëindigen. De ouders spelen een belangrijke rol in zijn leven en er is behoefte aan betere samenwerking tussen hen en de hulpverlening.
De rechtbank heeft daarom het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, mr. D.G.J. Dop, in aanwezigheid van de griffier V.A.H. Schoorl. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 30 juni 2021. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.