ECLI:NL:RBDHA:2021:7011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake loting woonwagenstandplaats zonder urgentieregeling

Op 6 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster, die geselecteerd was voor de loting van een woonwagenstandplaats in Gouda. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een e-mailbericht van de gemeente Gouda, waarin werd meegedeeld dat er geen urgentieregeling was voor de standplaatsen en dat er geen rangorde kon worden aangegeven vanwege persoonlijke omstandigheden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente Gouda eigenaar is van de standplaatsen en dat de verhuur hiervan een privaatrechtelijke aangelegenheid betreft. De voorzieningenrechter oordeelde dat het e-mailbericht van 1 juli 2021 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor het bezwaar van de verzoekster niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4421 BESLU
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juli 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde mr. R.G.A.M. van den Heuvel),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: J. van Dalsum).

Procedureverloop

Bij e-mailbericht van 1 juli 2021 heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat zij is geselecteerd voor de loting van de woonwagenstandplaats [standplaats] op 8 juli 2021 om 11.30 uur, dat er geen urgentieregeling is voor standplaatsen en dat voor de loting geen rangorde kan worden aangegeven wegens persoonlijke omstandigheden.
Verzoekster heeft bij brief van 2 juli 2021 bezwaar gemaakt tegen dit e-mailbericht. Voorts heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben op 6 juli 2021 desgevraagd een nadere reactie gegeven met betrekking tot de vraag of sprake is van een bestuursrechtelijke dan wel civielrechtelijke aangelegenheid.

Overwegingen

1.1.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningen-rechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Wat vinden partijen?
2.1.
Verweerder stelt dat de gemeente Gouda eigenaar is van standplaatsen en op grond hiervan de bevoegdheid heeft om deze standplaatsen te verhuren. Voor de wijze waarop van deze privaatrechtelijke bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, heeft de gemeente beleidsregels opgesteld. Gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Awb kunnen beleidsregels zich uitstrekken tot zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke bevoegdheden van het bestuursorgaan. Het vaststellen van beleidsregels voor de toepassing van een privaatrechtelijke bevoegdheid maakt niet dat dit een publiekrechtelijke bevoegdheid wordt.
2.2.
Verzoekster stelt dat, hoewel het verhuren van woonwagenstandplaatsen door verweerder een civielrechtelijke aangelegenheid is, het bezwaar is gericht tegen de weigering om gebruik te maken van een bestuursrechtelijke bevoegdheid. Verweerder heeft gebruik gemaakt van haar bevoegdheid op grond van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb beleidsregels op te stellen om zo de verdeling van woonwagenplaatsen binnen de gemeente Gouda te reguleren. Verzoekster stelt dat verweerder vanwege haar bijzondere omstandigheden met toepassing van artikel 4:84 van de Awb moet afwijken van de beleidsregels. Er is sprake van een bestuursrechtelijke zaak.
Wat zijn de regels?
3. In de “Rectificatie: Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda houdende regels omtrent de toewijzing van huurstandplaatsen voor woonwagens (Beleidsregels toewijzing huurstandplaatsen woonwagens Gouda, hierna: de Beleidsregels)”, gepubliceerd in het Gemeenteblad 26 mei 2021, nr. 162842, staan regels over de toelating voor toewijzing van een huurstandplaats en aanbieding van een huurcontract alsmede de daarbij behorende volgordebepaling.
Wat is het oordeel van de rechter?
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de Beleidsregels is vermeld dat daarmee invulling wordt gegeven aan de privaatrechtelijke bevoegdheid van verweerder om op grond van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek huurovereenkomsten af te sluiten.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 23 mei 2003 [1] volgt dat beleidsregels slechts de uitoefening van bevoegdheden regelen. Zij scheppen geen (nieuwe) bevoegdheden. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
20 december 2006 [2] volgt dat beslissingen, genomen op grond van beleid dat betrekking heeft op het nemen van vermogensrechtelijke beslissingen, niet kunnen worden aangemerkt als besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
De voorzieningenrechter is, gelet op de Beleidsregels bezien in het licht van voornoemde rechtspraak, van oordeel dat (de loting voor) het toewijzen van een huurstandplaats voor woonwagens en het aanbieden van een huurcontract een privaatrechtelijke aangelegenheid betreft. Gesteld noch gebleken is dat daarvoor een publiekrechtelijke grondslag bestaat.
Het e-mailbericht van 1 juli 2021 kan daarom niet worden aangemerkt als een besluit zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het bezwaar tegen dit e-mailbericht is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet-ontvankelijk.
5. Het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2021.
griffier de voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.