3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Aanhouding en doorzoeking
Op camerabeelden was te zien dat de boot ‘ [naam boot] ’ (hierna: de boot) op 8 maart 2021 de haven van Scheveningen te Den Haag binnenvoer.Op 9 maart 2021 is de verdachte aangehouden op de boot, gelegen in de haven van Scheveningen.[voorletters medeverdachte] [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] , of: de medeverdachte) bevond zich op dat moment ook op de boot en is eveneens aangehouden.Vervolgens is op 9 maart 2021 de boot doorzocht en heeft de politie onder meer twee sporttassen met meerdere dicht getapete pakketten en een kartonnen doos met meerdere dicht getapete pakketten in beslag genomen.
Onderzoek verdovende middelen
In de kartonnen doos zaten 10 pakketten met een netto inhoud van totaal 10 kilogram.
Elk pakket bestond uit een witte gecomprimeerde (blok)poedersubstantie, vermoedelijk cocaïne. In de eerste sporttas zaten 28 pakketten. Van deze 28 pakketten bestond een deel van de inhoud, totaal 15 pakketten, uit een witte gecomprimeerde bloksubstantie, met een inhoud van totaal 15 kilo, vermoedelijk cocaïne. Het andere deel van de eerste sporttas bestond uit 13 pakketten met een netto inhoud van totaal 13 kilogram. Elk pakket bestond uit een bruine gecomprimeerde poedersubstantie, vermoedelijk heroïne. In de tweede sporttas zaten 32 pakketten met een netto inhoud van totaal 32 kilo. Elk pakket bestond uit bruine gecomprimeerde (blok)substantie, vermoedelijk heroïne.Het netto totaalgewicht van vermoedelijke cocaïne betrof 25 kilo en het netto totaalgewicht van vermoedelijke heroïne betrof 45 kilo.Van de substanties zijn monsters gemaakt die naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) zijn verstuurd.Uit dit onderzoek is gebleken dat de witte poeder en brokjes cocaïne bevatten.De bruine poeder en brokjes bevatten heroïne.
Camerabeelden
De verbalisanten hebben de camerabeelden van het toegangshek van de haven waar de boot zich bevond uitgekeken en hebben het volgende gerelateerd. Op 8 maart 2021 om 19.30 uur liep een persoon met een doos onder zijn arm naar de boot. Om 19.37 uur waren twee personen te zien met ieder apart een zwarte sporttas in hun hand. Deze personen liepen in de richting van de boot.
Onderzoek mobiele telefoons
De in beslag genomen telefoons van de verdachte en [medeverdachte] zijn uitgelezen. Tussen de verdachte, aangeduid als ‘Unknown’ en [medeverdachte] , aangeduid als ‘ [username medeverdachte] ’, zijn de volgende berichten uitgewisseld:
Op 2 maart 2021:
Unknown: Boat fixed ready for sea I’m going to take it for test run we might b at work this week end
[username medeverdachte] : I’ll come with ya bro (…)
Unknown: U come on all jobs bro.
Unknown: The boat will b in the water next week
Op 3 maart 2021:
Unknown: we r setting off Saturday mate.
Op 5 maart 2021:
[username medeverdachte] : Ok bro wat time in mom I’ll be ready
Op 7 maart 2021:
Unknown: I’m setting off now bro
De verklaring van [medeverdachte]
heeft bij de politie het volgende verklaard. [medeverdachte] stond bij de poort van de haven en [verdachte] heeft hem een doos aangegeven die hij vervolgens naar de boot heeft gebracht. [medeverdachte] is vervolgens nog een keer naar de poort gelopen. [verdachte] had twee tassen bij zich. [medeverdachte] heeft een van deze tassen aangenomen.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard. Een persoon heeft aan de verdachte gevraagd of hij cocaïne naar Engeland wilde vervoeren. De boot ‘ [naam boot] ’ was van de verdachte. Op 8 maart 2021 is hij vanuit Engeland met zijn boot naar Scheveningen gevaren. Tijdens de overtocht hield hij contact met een contactpersoon over de ontmoeting in Scheveningen. In Scheveningen heeft een persoon hem een doos en twee tassen met drugs overhandigd, die vervolgens aan boord van de boot van de verdachte zijn gebracht.
De beoordeling door de rechtbank
Doorzoeking onrechtmatig?
De raadsman heeft betoogd dat de resultaten van de doorzoeking moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat de doorzoeking onrechtmatig is geweest. Volgens de raadsman is besloten tot de doorzoeking enkel naar aanleiding van TCI-informatie, wat in deze zaak onvoldoende was om tot een redelijk vermoeden van schuld te komen. Uit het dossier blijkt dat de camerabeelden pas later zijn gevorderd en uitgekeken, zodat deze niet aan de beslissing tot doorzoeking ten grondslag kunnen hebben gelegen.
De rechtbank leidt uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 63-65 af dat de camerabeelden al vóór de doorzoeking zijn bekeken. Hoewel de processen-verbaal enkele verschrijvingen lijken te bevatten die het lastig maken om het onderzoek naar de camerabeelden precies te dateren, staat vast dat dat de aanhouding van de verdachte werd gelast “op basis van de hiervoor weergegeven bevindingen”. Blijkens de opbouw van het proces-verbaal wordt daarmee onder meer bedoeld hetgeen de politie heeft waargenomen op de camerabeelden. Een andere uitleg acht de rechtbank ook moeilijk voorstelbaar. De TCI-informatie hield immers niet meer in dan dat er in de haven van Scheveningen tegenover een met naam genoemd restaurant “een plezierjacht” zou liggen met aan boord cocaïne. De lezing van de raadsman zou betekenen dat de politie op grond van enkel die informatie wist welke boot werd bedoeld. Dat komt de rechtbank niet aannemelijk voor, aangezien daar blijkens de tekening op pagina 64 vele boten moeten hebben gelegen. De TCI-informatie in samenhang met de camerabeelden leverde een redelijk vermoeden van schuld op. De doorzoeking was dus niet onrechtmatig en de resultaten daarvan kunnen worden gebezigd tot het bewijs. Het verweer van de verdediging, strekkende tot bewijsuitsluiting, wordt dan ook verworpen.
Opzet verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aanvankelijk van plan was om, in opdracht van een derde, tien tot vijftien kilo cocaïne van Nederland naar Engeland te vervoeren op zijn boot. Toen in Scheveningen bleek dat het om veel meer drugs zou gaan, heeft hij van zijn plan afgezien. Wel is hij ermee akkoord gegaan om de drugs die toen al aan boord van de boot waren gebracht, en waarvan de verdachte niet wist hoeveel en welke drugs dat betrof, in bewaring te nemen tot de volgende dag, omdat de avondklok bijna in zou gaan. Wanneer de drugs mee terug zouden moeten worden genomen, bestond het risico dat deze bij een controle na het ingaan van de avondklok door de autoriteiten ontdekt zouden worden.
De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk. Het is ongerijmd dat de verdachte een partij harddrugs van totaal 70 kilo, die een enorme geldelijke waarde vertegenwoordigen, in bewaring heeft gekregen, terwijl hij te kennen had gegeven niet meer te willen meewerken aan het plan. Dat zou voor alle betrokkenen immers grote (financiële) risico’s meebrengen. Daarbij komt dat de drugs die avond rond half 8 aan boord zijn gebracht, dus nog anderhalf uur voor het ingaan van de avondklok, zodat ook niet aannemelijk is dat de drugs omwille van de avondklok aan boord moesten blijven. Niet is in te zien dat binnen anderhalf uur de drugs niet veilig elders zouden kunnen worden ondergebracht.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte na het aan boord brengen van de drugs nog steeds van plan was deze naar Engeland te vervoeren. De verdachte wist dat het ging om harddrugs, namelijk cocaïne. Ten aanzien van de aangetroffen heroïne had de verdachte ten minste het voorwaardelijk opzet. Hij heeft niet gecontroleerd hoeveel en welke soort drugs daadwerkelijk aan boord van de boot zijn gebracht. Daarmee heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het ging omandere harddrugs dan wellicht aanvankelijk was afgesproken en een hoeveelheid als is aangetroffen.
Hoeveelheid cocaïne en heroïne
De politie heeft vastgesteld dat de aangetroffen partij harddrugs bestond uit (vermoedelijk) 25 kilo cocaïne en 45 kilo heroïne. Van deze partij zijn monsters afgenomen en naar het NFI verstuurd. Uit het onderzoek van het NFI bleek dat het witte poeder cocaïne bevatte en het bruine poeder heroïne. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat de partij bestond uit 25 kilo (van een materiaal bevattende) cocaïne en 45 kilo (van een materiaal bevattende) heroïne.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij geldt dat de exacte rol van elke betrokkene afzonderlijk niet vast hoeft komen te staan.
De rechtbank leidt uit de hierboven aangehaalde berichten af dat aan de actie een gezamenlijk plan ten grondslag lag. Blijkens de berichten die verdachte en [medeverdachte] voorafgaand aan de overtocht onderling hebben uitgewisseld, hebben zij meerdere keren over de boottocht gesproken. De verdachte heeft in het kader van de boottocht gesproken over werk (“work” en “jobs”) en [medeverdachte] heeft hierop aangegeven dat hij met hem meegaat (“I’ll come with ya bro”). Er is geen andere aannemelijke verklaring dan dat het werk eruit bestond dat er met de boot drugs uit Nederland werden overgevaren naar Engeland. Zowel de verdachte als [medeverdachte] heeft een rol van betekenis gespeeld bij de uitvoering: zij zijn samen overgevaren en beiden hebben drugs aan boord gebracht. De rechtbank acht medeplegen daarom bewezen.
Conclusie
Zoals hierboven is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat het plan van de verdachte was om samen met [medeverdachte] de drugs naar Engeland te vervoeren. Het betrof handelingen die op het verdere vervoer waren gericht. De rechtbank beschouwt het handelen van verdachte en zijn medeverdachte als het “buiten het grondgebied van Nederland brengen” van de cocaïne en heroïne, als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet. Artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet bepaalt immers dat daaronder is begrepen het op een naar het buitenland bestemd vaartuig aanwezig hebben van middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft verzocht om, bij bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, onderzoek te laten doen naar de onderliggende stukken van de TCI-informatie. De rechtbank ziet daartoe echter geen noodzaak. De raadsman heeft zijn verzoek niet gespecificeerd. Niet is onderbouwd op welke stukken hij precies het oog heeft en welk doel met dit onderzoek wordt gediend. Het voorwaardelijk verzoek wordt daarom afgewezen.