ECLI:NL:RBDHA:2021:7037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
09/068109-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde uitvoer van cocaïne en heroïne met medeverdachte

Op 2 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte betrokken was bij de (verlengde) uitvoer van een grote hoeveelheid cocaïne en heroïne. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 25 kilo cocaïne en 45 kilo heroïne op 8 maart 2021 te 's-Gravenhage. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de doorzoeking onrechtmatig was, en oordeelde dat de TCI-informatie in combinatie met camerabeelden een redelijk vermoeden van schuld opleverde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4,5 jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte en zijn medeverdachte een gezamenlijk plan hadden om de drugs naar Engeland te vervoeren, en dat de verdachte zich bewust was van de risico's en de aard van de drugs. De rechtbank achtte medeplegen bewezen en legde een straf op die in overeenstemming was met de ernst van het feit en de rol van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/068109-21
Datum uitspraak: 2 juli 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[voornaam verdachte] [verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Ter Apel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 18 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.R. Koenders en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S. C. van Klaveren naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 maart 2021 te 's-Gravenhage, in elke geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 25 kilo cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 45 kilo heroine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde cocaine en/of heroine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair:
hij op of omstreeks 8 maart 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 25 kilo cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 45 kilo heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat hoogstens het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard. Op specifieke standpunten van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – worden ingegaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De bewijsmiddelen
Aanhouding en doorzoeking
Op camerabeelden was te zien dat de boot ‘ [naam boot] ’ (hierna: de boot) op 8 maart 2021 de haven van Scheveningen te Den Haag binnenvoer. [2] Op 9 maart 2021 is de verdachte aangehouden op de boot, gelegen in de haven van Scheveningen. [3] [voorletters medeverdachte] [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] , of: de medeverdachte) bevond zich op dat moment ook op de boot en is eveneens aangehouden. [4] Vervolgens is op 9 maart 2021 de boot doorzocht en heeft de politie onder meer twee sporttassen met meerdere dicht getapete pakketten en een kartonnen doos met meerdere dicht getapete pakketten in beslag genomen. [5]
Onderzoek verdovende middelen
In de kartonnen doos zaten 10 pakketten met een netto inhoud van totaal 10 kilogram.
Elk pakket bestond uit een witte gecomprimeerde (blok)poedersubstantie, vermoedelijk cocaïne. In de eerste sporttas zaten 28 pakketten. Van deze 28 pakketten bestond een deel van de inhoud, totaal 15 pakketten, uit een witte gecomprimeerde bloksubstantie, met een inhoud van totaal 15 kilo, vermoedelijk cocaïne. Het andere deel van de eerste sporttas bestond uit 13 pakketten met een netto inhoud van totaal 13 kilogram. Elk pakket bestond uit een bruine gecomprimeerde poedersubstantie, vermoedelijk heroïne. In de tweede sporttas zaten 32 pakketten met een netto inhoud van totaal 32 kilo. Elk pakket bestond uit bruine gecomprimeerde (blok)substantie, vermoedelijk heroïne. [6] Het netto totaalgewicht van vermoedelijke cocaïne betrof 25 kilo en het netto totaalgewicht van vermoedelijke heroïne betrof 45 kilo. [7] Van de substanties zijn monsters gemaakt die naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) zijn verstuurd. [8] Uit dit onderzoek is gebleken dat de witte poeder en brokjes cocaïne bevatten. [9] De bruine poeder en brokjes bevatten heroïne. [10]
Camerabeelden
De verbalisanten hebben de camerabeelden van het toegangshek van de haven waar de boot zich bevond uitgekeken en hebben het volgende gerelateerd. Op 8 maart 2021 om 19.30 uur liep een persoon met een doos onder zijn arm naar de boot. Om 19.37 uur waren twee personen te zien met ieder apart een zwarte sporttas in hun hand. Deze personen liepen in de richting van de boot. [11]
Onderzoek mobiele telefoons
De in beslag genomen telefoons van de verdachte en [medeverdachte] zijn uitgelezen. Tussen de verdachte, aangeduid als ‘Unknown’ en [medeverdachte] , aangeduid als ‘ [username medeverdachte] ’, zijn de volgende berichten uitgewisseld:
Op 2 maart 2021:
Unknown: Boat fixed ready for sea I’m going to take it for test run we might b at work this week end
[username medeverdachte] : I’ll come with ya bro (…)
Unknown: U come on all jobs bro.
Unknown: The boat will b in the water next week
Op 3 maart 2021:
Unknown: we r setting off Saturday mate.
Op 5 maart 2021:
[username medeverdachte] : Ok bro wat time in mom I’ll be ready
Op 7 maart 2021:
Unknown: I’m setting off now bro [12]
De verklaring van [medeverdachte]
heeft bij de politie het volgende verklaard. [medeverdachte] stond bij de poort van de haven en [verdachte] heeft hem een doos aangegeven die hij vervolgens naar de boot heeft gebracht. [medeverdachte] is vervolgens nog een keer naar de poort gelopen. [verdachte] had twee tassen bij zich. [medeverdachte] heeft een van deze tassen aangenomen. [13]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard. Een persoon heeft aan de verdachte gevraagd of hij cocaïne naar Engeland wilde vervoeren. De boot ‘ [naam boot] ’ was van de verdachte. Op 8 maart 2021 is hij vanuit Engeland met zijn boot naar Scheveningen gevaren. Tijdens de overtocht hield hij contact met een contactpersoon over de ontmoeting in Scheveningen. In Scheveningen heeft een persoon hem een doos en twee tassen met drugs overhandigd, die vervolgens aan boord van de boot van de verdachte zijn gebracht. [14]
De beoordeling door de rechtbank
Doorzoeking onrechtmatig?
De raadsman heeft betoogd dat de resultaten van de doorzoeking moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat de doorzoeking onrechtmatig is geweest. Volgens de raadsman is besloten tot de doorzoeking enkel naar aanleiding van TCI-informatie, wat in deze zaak onvoldoende was om tot een redelijk vermoeden van schuld te komen. Uit het dossier blijkt dat de camerabeelden pas later zijn gevorderd en uitgekeken, zodat deze niet aan de beslissing tot doorzoeking ten grondslag kunnen hebben gelegen.
De rechtbank leidt uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 63-65 af dat de camerabeelden al vóór de doorzoeking zijn bekeken. Hoewel de processen-verbaal enkele verschrijvingen lijken te bevatten die het lastig maken om het onderzoek naar de camerabeelden precies te dateren, staat vast dat dat de aanhouding van de verdachte werd gelast “op basis van de hiervoor weergegeven bevindingen”. Blijkens de opbouw van het proces-verbaal wordt daarmee onder meer bedoeld hetgeen de politie heeft waargenomen op de camerabeelden. Een andere uitleg acht de rechtbank ook moeilijk voorstelbaar. De TCI-informatie hield immers niet meer in dan dat er in de haven van Scheveningen tegenover een met naam genoemd restaurant “een plezierjacht” zou liggen met aan boord cocaïne. De lezing van de raadsman zou betekenen dat de politie op grond van enkel die informatie wist welke boot werd bedoeld. Dat komt de rechtbank niet aannemelijk voor, aangezien daar blijkens de tekening op pagina 64 vele boten moeten hebben gelegen. De TCI-informatie in samenhang met de camerabeelden leverde een redelijk vermoeden van schuld op. De doorzoeking was dus niet onrechtmatig en de resultaten daarvan kunnen worden gebezigd tot het bewijs. Het verweer van de verdediging, strekkende tot bewijsuitsluiting, wordt dan ook verworpen.
Opzet verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aanvankelijk van plan was om, in opdracht van een derde, tien tot vijftien kilo cocaïne van Nederland naar Engeland te vervoeren op zijn boot. Toen in Scheveningen bleek dat het om veel meer drugs zou gaan, heeft hij van zijn plan afgezien. Wel is hij ermee akkoord gegaan om de drugs die toen al aan boord van de boot waren gebracht, en waarvan de verdachte niet wist hoeveel en welke drugs dat betrof, in bewaring te nemen tot de volgende dag, omdat de avondklok bijna in zou gaan. Wanneer de drugs mee terug zouden moeten worden genomen, bestond het risico dat deze bij een controle na het ingaan van de avondklok door de autoriteiten ontdekt zouden worden.
De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk. Het is ongerijmd dat de verdachte een partij harddrugs van totaal 70 kilo, die een enorme geldelijke waarde vertegenwoordigen, in bewaring heeft gekregen, terwijl hij te kennen had gegeven niet meer te willen meewerken aan het plan. Dat zou voor alle betrokkenen immers grote (financiële) risico’s meebrengen. Daarbij komt dat de drugs die avond rond half 8 aan boord zijn gebracht, dus nog anderhalf uur voor het ingaan van de avondklok, zodat ook niet aannemelijk is dat de drugs omwille van de avondklok aan boord moesten blijven. Niet is in te zien dat binnen anderhalf uur de drugs niet veilig elders zouden kunnen worden ondergebracht.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte na het aan boord brengen van de drugs nog steeds van plan was deze naar Engeland te vervoeren. De verdachte wist dat het ging om harddrugs, namelijk cocaïne. Ten aanzien van de aangetroffen heroïne had de verdachte ten minste het voorwaardelijk opzet. Hij heeft niet gecontroleerd hoeveel en welke soort drugs daadwerkelijk aan boord van de boot zijn gebracht. Daarmee heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het ging omandere harddrugs dan wellicht aanvankelijk was afgesproken en een hoeveelheid als is aangetroffen.
Hoeveelheid cocaïne en heroïne
De politie heeft vastgesteld dat de aangetroffen partij harddrugs bestond uit (vermoedelijk) 25 kilo cocaïne en 45 kilo heroïne. Van deze partij zijn monsters afgenomen en naar het NFI verstuurd. Uit het onderzoek van het NFI bleek dat het witte poeder cocaïne bevatte en het bruine poeder heroïne. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat de partij bestond uit 25 kilo (van een materiaal bevattende) cocaïne en 45 kilo (van een materiaal bevattende) heroïne.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij geldt dat de exacte rol van elke betrokkene afzonderlijk niet vast hoeft komen te staan.
De rechtbank leidt uit de hierboven aangehaalde berichten af dat aan de actie een gezamenlijk plan ten grondslag lag. Blijkens de berichten die verdachte en [medeverdachte] voorafgaand aan de overtocht onderling hebben uitgewisseld, hebben zij meerdere keren over de boottocht gesproken. De verdachte heeft in het kader van de boottocht gesproken over werk (“work” en “jobs”) en [medeverdachte] heeft hierop aangegeven dat hij met hem meegaat (“I’ll come with ya bro”). Er is geen andere aannemelijke verklaring dan dat het werk eruit bestond dat er met de boot drugs uit Nederland werden overgevaren naar Engeland. Zowel de verdachte als [medeverdachte] heeft een rol van betekenis gespeeld bij de uitvoering: zij zijn samen overgevaren en beiden hebben drugs aan boord gebracht. De rechtbank acht medeplegen daarom bewezen.
Conclusie
Zoals hierboven is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat het plan van de verdachte was om samen met [medeverdachte] de drugs naar Engeland te vervoeren. Het betrof handelingen die op het verdere vervoer waren gericht. De rechtbank beschouwt het handelen van verdachte en zijn medeverdachte als het “buiten het grondgebied van Nederland brengen” van de cocaïne en heroïne, als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet. Artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet bepaalt immers dat daaronder is begrepen het op een naar het buitenland bestemd vaartuig aanwezig hebben van middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft verzocht om, bij bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, onderzoek te laten doen naar de onderliggende stukken van de TCI-informatie. De rechtbank ziet daartoe echter geen noodzaak. De raadsman heeft zijn verzoek niet gespecificeerd. Niet is onderbouwd op welke stukken hij precies het oog heeft en welk doel met dit onderzoek wordt gediend. Het voorwaardelijk verzoek wordt daarom afgewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 8 maart 2021 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 25 kilo van een materiaal bevattende cocaïne en 45 kilo van een materiaal bevattende heroïne.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een geldboete van € 3.661,01.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte heeft verklaard dat hij slechts bereid was om tien tot vijftien kilo naar Engeland te brengen en hij de aangetroffen hoeveelheid slechts in bewaring had voor een ander. Voorts heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de beperkte rol van de verdachte. De door de officier van justitie gevorderde straf is volgens de raadsman te zwaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van een grote hoeveelheid cocaïne en heroïne. Het was de bedoeling om deze partij harddrugs uit te voeren naar Engeland, maar door tijdig ingrijpen van de politie is dat voorkomen.
Het gebruik van harddrugs is schadelijk voor de volksgezondheid. De aangetroffen hoeveelheden waren van dien aard, dat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaat vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, van lichte criminaliteit door drugsgebruikers tot zware, ondermijnende criminaliteit, zoals ernstige geweldsdelicten in het criminele circuit. Bovendien tast dit het financiële verkeer aan door het met de handel in verdovende middelen gepaard gaande witwassen van drugsgelden. De verdachte heeft zich bij het plegen van deze feiten klaarblijkelijk enkel laten leiden door financieel gewin, kennelijk zonder zich te bekommeren om de gezondheidsrisico’s voor anderen, en heeft daarmee niet alleen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale netwerk van de handel in harddrugs maar heeft daarvan ook zelf deel uitgemaakt.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 juni 2021 op naam van verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld. De rechtbank heeft eveneens kennis genomen van het resultaat van een bevraging van het European Criminal Records Information System (ECRIS) van 16 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder in het Verenigd Koninkrijk voor een druggerelateerd feit is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. Omdat de veroordeling voor dit feit van langer dan vijf jaar geleden dateert, neemt de rechtbank deze niet ten nadele van de verdachte in aanmerking.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf mede in aanmerking genomen de LOVS-oriëntatiepunten. Volgens genoemde oriëntatiepunten geldt voor de uitvoer van harddrugs van een hoeveelheid van meer dan 20 kilogram als uitgangspunt voor de op te leggen straf een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden.
De rechtbank zal, net als de officier van justitie, rekening houden met de rol die de verdachte heeft gespeeld. Het is de rechtbank bekend dat de koerier in het algemeen niet de persoon is die de grote winst van een dergelijk transport opstrijkt, maar wel degene is die een aanmerkelijk kans loopt om betrapt worden. De rechtbank heeft maar in beperkte mate zicht op de onderlinge rolverdeling met de medeverdachte. Uit de processtukken lijkt te volgen dat het initiatief van de actie bij de verdachte lag (het ging om zijn boot en hij heeft het contact met de leverancier onderhouden). Daar staat tegenover dat hij – in tegenstelling tot de medeverdachte – enige verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet geen aanleiding om naast de langdurige gevangenisstraf nog een geldboete op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4(
vier)
jaren en 6 (zes) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. I.L. Blonk-van Groningen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021066573, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den-Haag-West met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 249).
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2021, p. 13.
3.Proces-verbaal van aanhouding [voorletter verdachte] [verdachte] d.d. 9 maart 2021, p. 86.
4.Proces-verbaal van aanhouding [voorletters medeverdachte] [medeverdachte] d.d. 9 maart 2021, p. 66.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2021, p. 29-30.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2021, p. 57-59.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2021, p. 62.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2021, p. 133-135.
9.Geschriften, te weten rapporten van het Nederlands Forensisch instituut d.d. 15 maart 2021, p. 137-146.
10.Geschriften, te weten rapporten van het Nederlands Forensisch instituut d.d. 15 maart 2021, p. 137-147-161.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2021, p. 115-124.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2021, p. 198-199.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte [voorletters medeverdachte] [medeverdachte] d.d. 30 april 2021, p. 202-203.
14.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 18 juni 2021.