3.4De beoordeling van de tenlastelegging
feit 1 (dagvaarding 1, primair poging doodslag, subsidiair poging zware mishandeling)
[slachtoffer] (hierna: aangever) heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 20 juni 2020 in zijn woning was te Katwijk met zijn vrouw en dochter. Toen hij in de woonkamer op de bank zat, kwam [verdachte] opgefokt binnengelopen. Hij liep op hem af. Aangever zag dat hij iets in zijn rechterhand had en dat hij hiermee uithaalde. Hij voelde hoe de linkerzijkant van zijn hoofd en gezicht geraakt werd door de hand waarmee [verdachte] uithaalde. Daarop voelde hij direct een scherpe en stekende pijn. Aangever zag dat [verdachte] in de hand waarmee hij aangever raakte, een mes vasthad. Aangever heeft van het letsel in zijn gezicht foto’s gemaakt.Op de foto’s is te zien dat aangever op zijn gezicht een lange wond boven zijn wenkbrauw tot het puntje van zijn neus heeft.
Op 10 september 2020 heeft verbalisant Wolthaus aangever in zijn woning te Katwijk gesproken. Toen zag hij dat hij een litteken had aan de linkerzijde van zijn gezicht. Het litteken begon boven zijn oog, stopte vlak voor het oog en liep vervolgens onder het oog verder en eindigde bij het puntje van zijn neus.
[getuige] heeft verklaard dat [verdachte] op 20 juni 2020 in hun woning met een halfrond mes kwam aanlopen, een mes pakte en het over het gezicht van haar man (de rechtbank begrijpt: aangever) haalde.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij die avond een mes heeft gepakt en daarmee naar het gezicht van aangever heeft gezwaaid, waarbij hij een snijdende beweging heeft gemaakt.
Op grond van deze bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte met een mes naar het gezicht van aangever heeft uitgehaald en deze daarbij in zijn gezicht heeft gesneden. De aangever en [getuige 2] spreken in hun verklaringen, die zij bij de rechter-commissaris hebben afgelegd, van het maken van een stekende beweging met het mes respectievelijk het meermalen geven van een vuistslag - waarbij de verdachte het mes in de hand zou hebben vastgehouden - maar de rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte een dergelijke beweging met het mes heeft gemaakt. Het langwerpig letsel zoals dit op de foto’s is te zien ondersteunt de verklaring dat met een mes een snijdende beweging is gemaakt. Het dossier bevat echter geen medische informatie die uitwijst dat (tevens) dieper letsel is ontstaan, dat het gevolg kan zijn van een stekende of stotende beweging met een mes.
Primair, poging doodslag
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De snijwond die de verdachte met het mes aan het gezicht van het slachtoffer heeft toegebracht levert op zichzelf niet de aanmerkelijke kans op dat deze zou komen te overlijden. Uit de voorhanden zijnde gegevens kan daarnaast niet worden afgeleid dat de verdachte bewust de
aanmerkelijkekans heeft aanvaard dat hij met de uithaal en snijdende beweging met het mes een (ander) vitaal onderdeel van het lichaam dodelijk zou verwonden (bijvoorbeeld door met het mes de hals van het slachtoffer te treffen). Op basis van de informatie die het dossier bevat over de positie van de verdachte en het slachtoffer ten opzichte van elkaar, hun onderlinge afstand en de wijze waarop de verdachte met het mes heeft uitgehaald kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van minst genomen voorwaardelijk opzet bij verdachte op het overlijden van aangever. De verdachte zal dan ook van de tenlastegelegde poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Subsidiair, poging zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat wel sprake was van het bewust aanvaarden door verdachte van de aanmerkelijke kans dat door het maken van een dergelijke zwaaiende beweging zwaar lichamelijk letsel zou zijn ontstaan. Daarbij is te denken aan een ernstige beschadiging van het oog van aangever. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
feit 2 (dagvaarding I, vernieling)
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 juni 2021;
- het proces-verbaal van aangifte van [naam] , namens [slachtoffer 2] , d.d. 22 juni 2020, blz. 64-65.
Vrijspraak feiten 1 en 2 van dagvaarding II
Op 28 augustus 2019 heeft de politie de verdachte aangehouden nadat zij kort daarvoor een melding had ontvangen van vernielingen in [slachtoffer 3] een vernieling van een scooter. Deze aanhouding heeft plaatsgevonden op basis van het door de aangevers en een getuige opgegeven signalement van de dader. De rechtbank stelt vast dat de verdachte past in dit signalement (man, donker getint, half lang rasta haar of dreadlocks, gouden tanden). [verbalisant 2] heeft de verdachte kort voor het plegen van de vernielingen in de nabije omgeving van de sportschool zien staan. De rechtbank is echter van oordeel dat de overeenkomsten met het signalement van de dader onvoldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren dat de verdachte de onder dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ook de combinatie van deze overeenkomsten met de geconstateerde aanwezigheid van de verdachte in de omgeving van de delicten is onvoldoende voor een bewezenverklaring van deze feiten, nu de verdachte in die omgeving woonde en hij naar zijn zeggen kort daarvoor buiten was geweest om boodschappen te doen. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van deze feiten moet worden vrijgesproken.