ECLI:NL:RBDHA:2021:7051

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
09/161042-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling en vernieling met mes

Op 9 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 20 juni 2020 in Katwijk een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft met een mes naar het gezicht van het slachtoffer geslagen, wat resulteerde in een snijdende verwonding. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van poging tot doodslag, omdat de snijwond niet de aanmerkelijke kans op overlijden met zich meebracht. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan poging zware mishandeling, omdat hij bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaardde. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan vernieling van de ruiten van de voordeur van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, waaronder vernielingen in Leiden, wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht maanden op, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de immateriële schade die hij had geleden door de verwonding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/161042-20 en 09/207470-19 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 9 juli 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 2 oktober 2020, 15 december 2020, 5 februari 2021, 16 april 2021 (alle pro forma) en 25 juni 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.A. Kamphuis naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 09/161042-20 (hierna: dagvaarding I)
1.
hij op of omstreeks 20 juni 2020 te Katwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp voorwerp, heeft uitgehaald naar en/of in de richting van het gezicht van die [slachtoffer] en/of (daarbij) die [slachtoffer] in het gezicht heeft gesneden/gestoken, althans geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juni 2020 te Katwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp voorwerp, heeft uitgehaald naar en/of in de richting van het gezicht van die [slachtoffer] en/of (daarbij) die [slachtoffer] in het gezicht heeft gesneden/gestoken, althans geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juni 2020 te Katwijk [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp voorwerp, uit te halen naar en/of in de richting van het gezicht van die [slachtoffer] en/of (daarbij) die [slachtoffer] in het gezicht te snijden/steken/raken;
2.
hij op of omstreeks 20 juni 2020 te Katwijk opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere ruiten van de voordeur van de woning aan de [adres] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] , althans aan een ander dan verdachte, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
parketnummer II 09/207470-19 (hierna: dagvaarding II)
1.
hij op of omstreeks 28 augustus 2019 te Leiden opzettelijk en wederrechtelijk twee fotolijsten met daarin foto's en/of een stoel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 3] (vestiging [adres]
toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 28 augustus 2019 te Leiden opzettelijk en wederrechtelijk een bromfiets (van het merk Peugeot Vivacity, voorzien van het [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 4]
toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding II onder 1 en 2 tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder 1 primair en 2 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder dagvaarding I primair ten laste gelegde feit en het onder dagvaarding II ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
feit 1 (dagvaarding 1, primair poging doodslag, subsidiair poging zware mishandeling)
[slachtoffer] (hierna: aangever) heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 20 juni 2020 in zijn woning was te Katwijk met zijn vrouw en dochter. Toen hij in de woonkamer op de bank zat, kwam [verdachte] opgefokt binnengelopen. Hij liep op hem af. Aangever zag dat hij iets in zijn rechterhand had en dat hij hiermee uithaalde. Hij voelde hoe de linkerzijkant van zijn hoofd en gezicht geraakt werd door de hand waarmee [verdachte] uithaalde. Daarop voelde hij direct een scherpe en stekende pijn. Aangever zag dat [verdachte] in de hand waarmee hij aangever raakte, een mes vasthad. Aangever heeft van het letsel in zijn gezicht foto’s gemaakt. [2] Op de foto’s is te zien dat aangever op zijn gezicht een lange wond boven zijn wenkbrauw tot het puntje van zijn neus heeft. [3]
Op 10 september 2020 heeft verbalisant Wolthaus aangever in zijn woning te Katwijk gesproken. Toen zag hij dat hij een litteken had aan de linkerzijde van zijn gezicht. Het litteken begon boven zijn oog, stopte vlak voor het oog en liep vervolgens onder het oog verder en eindigde bij het puntje van zijn neus. [4]
[getuige] heeft verklaard dat [verdachte] op 20 juni 2020 in hun woning met een halfrond mes kwam aanlopen, een mes pakte en het over het gezicht van haar man (de rechtbank begrijpt: aangever) haalde. [5]
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij die avond een mes heeft gepakt en daarmee naar het gezicht van aangever heeft gezwaaid, waarbij hij een snijdende beweging heeft gemaakt. [6]
Op grond van deze bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte met een mes naar het gezicht van aangever heeft uitgehaald en deze daarbij in zijn gezicht heeft gesneden. De aangever en [getuige 2] spreken in hun verklaringen, die zij bij de rechter-commissaris hebben afgelegd, van het maken van een stekende beweging met het mes respectievelijk het meermalen geven van een vuistslag - waarbij de verdachte het mes in de hand zou hebben vastgehouden - maar de rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte een dergelijke beweging met het mes heeft gemaakt. Het langwerpig letsel zoals dit op de foto’s is te zien ondersteunt de verklaring dat met een mes een snijdende beweging is gemaakt. Het dossier bevat echter geen medische informatie die uitwijst dat (tevens) dieper letsel is ontstaan, dat het gevolg kan zijn van een stekende of stotende beweging met een mes.
Primair, poging doodslag
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De snijwond die de verdachte met het mes aan het gezicht van het slachtoffer heeft toegebracht levert op zichzelf niet de aanmerkelijke kans op dat deze zou komen te overlijden. Uit de voorhanden zijnde gegevens kan daarnaast niet worden afgeleid dat de verdachte bewust de
aanmerkelijkekans heeft aanvaard dat hij met de uithaal en snijdende beweging met het mes een (ander) vitaal onderdeel van het lichaam dodelijk zou verwonden (bijvoorbeeld door met het mes de hals van het slachtoffer te treffen). Op basis van de informatie die het dossier bevat over de positie van de verdachte en het slachtoffer ten opzichte van elkaar, hun onderlinge afstand en de wijze waarop de verdachte met het mes heeft uitgehaald kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van minst genomen voorwaardelijk opzet bij verdachte op het overlijden van aangever. De verdachte zal dan ook van de tenlastegelegde poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Subsidiair, poging zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat wel sprake was van het bewust aanvaarden door verdachte van de aanmerkelijke kans dat door het maken van een dergelijke zwaaiende beweging zwaar lichamelijk letsel zou zijn ontstaan. Daarbij is te denken aan een ernstige beschadiging van het oog van aangever. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
feit 2 (dagvaarding I, vernieling)
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 juni 2021;
  • het proces-verbaal van aangifte van [naam] , namens [slachtoffer 2] , d.d. 22 juni 2020, blz. 64-65.
Vrijspraak feiten 1 en 2 van dagvaarding II
Op 28 augustus 2019 heeft de politie de verdachte aangehouden nadat zij kort daarvoor een melding had ontvangen van vernielingen in [slachtoffer 3] een vernieling van een scooter. Deze aanhouding heeft plaatsgevonden op basis van het door de aangevers en een getuige opgegeven signalement van de dader. De rechtbank stelt vast dat de verdachte past in dit signalement (man, donker getint, half lang rasta haar of dreadlocks, gouden tanden). [verbalisant 2] heeft de verdachte kort voor het plegen van de vernielingen in de nabije omgeving van de sportschool zien staan. De rechtbank is echter van oordeel dat de overeenkomsten met het signalement van de dader onvoldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren dat de verdachte de onder dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ook de combinatie van deze overeenkomsten met de geconstateerde aanwezigheid van de verdachte in de omgeving van de delicten is onvoldoende voor een bewezenverklaring van deze feiten, nu de verdachte in die omgeving woonde en hij naar zijn zeggen kort daarvoor buiten was geweest om boodschappen te doen. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van deze feiten moet worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. subsidiair
hij op 20 juni 2020 te Katwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes heeft uitgehaald naar het gezicht van die [slachtoffer] en daarbij die [slachtoffer] in het gezicht heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 20 juni 2020 te Katwijk opzettelijk en wederrechtelijk ruiten van de voordeur van de woning aan de [adres] , die aan [slachtoffer 2] , toebehoorden, heeft vernield;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende rapporten:
  • een psychologisch onderzoek Pro Justitia (hierna ook: het rapport van de psycholoog) van 2 september 2020, opgesteld door R. Zwaan, GZ-psycholoog;
  • een rapportage Pro Justitia (hierna ook: het PBC-rapport) van 15 juni 2021, opgesteld door A.J. de Groot, klinische psycholoog en V.F.M. Buijs, psychiater.
Het rapport van de psycholoog
Omdat onvoldoende gegevens ter beschikking zijn om tot een afgewogen oordeel en advies te kunnen komen, wordt afgezien van het geven van een interventieadvies. Wel wordt in overweging gegeven om de verdachte, indien de ernst van het tenlastegelegde dit rechtvaardigt, klinisch te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC).
Er zijn sterke aanwijzingen dat bij onderzochte sprake is van ernstige afhankelijkheid van cannabis en van een posttraumatische stressstoornis. Ook worden aanwijzingen gevonden voor antisociale persoonlijkheidstrekken. Daarnaast bestaat echter de mogelijkheid dat serieuze andere psychiatrische problematiek aanwezig is; onderzoeker heeft echter onvoldoende mogelijkheden gehad hiernaar adequaat onderzoek te verrichten. Vanwege ontbrekende gegevens kan onderzoeker geen uitspraak doen over de mogelijke toerekening.
Op de zitting van 2 oktober 2020 heeft de rechtbank bevolen dat verdachte ter observatie vin het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) zal worden opgenomen.
Het PBC-rapport
De verdachte heeft beperkt meegewerkt aan het onderzoek. Bij de verdachte kan gesproken worden van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met enkele narcistische kenmerken. Er is sprake van egocentrisme, beperkte empathie en een beperkte gewetensfunctie, liegen, externaliseren, problemen met autoriteit en agressief gedrag. Tevens is er bij de verdachte sprake van een stoornis in het cannabisgebruik. Er worden tijdens het onderzoek geen aanwijzingen gevonden van een posttraumatische stressstoornis, een psychotische stoornis of een angst- of stemmingsstoornis dan wel neurobiologische ontwikkelingsstoornis. Volgens rapporteurs was de antisociale persoonlijkheidsstoornis ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig. Deze is in ontwikkeling geweest sinds de adolescentie en een dergelijke stoornis is chronisch van aard en verankerd in de persoonlijkheid. Vermoedelijk geldt hetzelfde voor de stoornis in het gebruik van cannabis. Volgens rapporteurs is er een verband tussen de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de tenlastegelegde feiten, maar kan niet worden vastgesteld in welke mate de stoornis heeft doorgewerkt op het gedrag van betrokkene. Zij kunnen daarom geen gedragskundig advies geven over de mate van toerekenen. Gezien de beperkingen van het onderzoek onthouden de rapporteurs zich van een advies over noodzakelijke interventies en een juridisch kader.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van het PBC-rapport over wat betreft de geconstateerde psychische stoornissen en maakt die tot de hare. Uit de genoemde rapporten kan niet worden opgemaakt dat de feiten niet of in verminderde mate aan de verdachte zouden kunnen worden toegerekend. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die niet langer is dan het voorarrest, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft het slachtoffer met een mes aangevallen en letsel toegebracht, omdat deze geld van hem zou hebben gestolen. Als gevolg van zijn handelen heeft het slachtoffer pijn gehad en een verwonding in zijn gezicht met een litteken tot gevolg opgelopen. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat hij niet nog ernstiger is verwond. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij zijn woede over de vermeende diefstal van geld op een dergelijke manier heeft geuit. Extra wrang voor het slachtoffer is dat hij de verdachte juist onderdak had verschaft. Door aldus te handelen heeft verdachte aangever aangetast in zijn lichamelijke integriteit en afbreuk gedaan aan het gevoel van veiligheid dat men in en rondom zijn eigen woning behoort te voelen. Bovendien versterken dergelijke incidenten in het algemeen de maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 mei 2021 respectievelijk en het strafblad van de verdachte in het Verenigd Koninkrijk van 20 juni 2020, waaruit blijkt dat verdachte is veroordeeld voor bedreigingen en geweldsdelicten. De diverse veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden zich weer aan geweld schuldig te maken.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een advies van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering d.d. 2 augustus 2019, opgesteld door reclasseringswerker [naam] . Daarin is opgenomen dat hoewel de verdachte aangeeft mee te zullen werken aan een reclasseringstoezicht, hij geenszins open lijkt te staan voor de geïndiceerde gedragsbeïnvloedende interventies. Daardoor meent de reclassering onvoldoende mogelijkheden te hebben om het bestaande recidiverisico voldoende in te kunnen perken. Op de andere leefgebieden, die als niet delict-gerelateerd worden aangemerkt, is hij momenteel voldoende ingebed in de juiste zorg binnen een vrijwillig kader. Geconcludeerd wordt dat bemoeienis van de reclassering binnen een voorwaardelijk strafkader geen meerwaarde zou hebben.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de twee hiervoor genoemde gedragskundige rapporten.
Zoals hiervoor in de rubriek “De strafbaarheid van de verdachte” is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Van een strafverminderende omstandigheid is in dit opzicht dus geen sprake.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Zij acht een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de oriëntatiepunten van
De verdachte is op 20 juni 2020 in verzekering gesteld. Aansluitend bevond hij zich in voorlopige hechtenis. Omdat de duur van de op te leggen straf langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest had doorgebracht, heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis bij afzonderlijke beslissing van 28 juni 2021 opgeheven. De op te leggen gevangenisstraf heeft de verdachte dus in feite al ondergaan.

7.De vordering van de benadeelde partij

dagvaarding I, feit 1
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 3.000.- tot € 7.000,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
dagvaarding II, feit 2
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding van € 853,90, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding van € 74,99, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van [slachtoffer] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 2.500,-. Hij heeft geconcludeerd de benadeelde partijen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen Neuteboom en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard respectievelijk de vorderingen moeten worden afgewezen, omdat de verdediging voor de feiten waarop deze vorderingen betrekking hebben vrijspraak heeft bepleit. Hij heeft verzocht de vordering van [slachtoffer] af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de onderbouwing daarvan zeer summier is en niet is gebaseerd op medische informatie of objectieve stukken. Indien de rechtbank zou menen dat toch enig bedrag toewijsbaar is, stelt hij zich op het standpunt, met verwijzing naar uitspraak 871 uit de smartengeldgids, dat het niet redelijk is om meer dan het bedrag van € 1.121,- toe te kennen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]
De rechtbank zal [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van de feiten waarmee hun vorderingen verband houden wordt vrijgesproken.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen zal de rechtbank hen veroordelen in de proceskosten van de verdachte. Nu de verdachte geen proceskosten heeft gevorderd en overigens ook niet gebleken is dat de verdachte kosten heeft moeten maken voor zijn verdediging tegen de vordering van de benadeelde partijen zal de rechtbank deze kosten begroten op nihil.
[slachtoffer]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder dagvaarding I subsidiair bewezenverklaarde feit. Gelet op de aard en ernst van de geschonden norm en wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd en de gestelde gevolgen van het feit - te weten een verwonding in het gezicht met een litteken tot gevolg-, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 3.000,-. De rechtbank heeft hierbij aansluiting gezocht bij letselcategorie 2 (> € 2.500,-) van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Gezien het door de verdachte toegebrachte letsel is de rechtbank van oordeel dat aan het slachtoffer € 3.000,- schadevergoeding toekomt. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 juni 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en/of maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte bij dagvaarding I onder 1 primair en bij dagvaarding II onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
8 (ACHT) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 3.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juni 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in hun vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] in de proceskosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. A.P. Sno, rechter,
mr. L.H. van der Veldt, rechter,
in tegenwoordigheid van W.G. Terwel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummer] van de politie eenheid Den Haag, district Leiden- Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 72).
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 42-43.
3.Eigen waarneming van de rechtbank ter zitting van 25 juni 2021.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 september 2020, proces-verbaalnummer [nummer] , ongenummerd.
5.Proces-verbaal verhoor van [getuige] bij de rechter-commissaris d.d. 4 februari 2021.
6.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 25 juni 2021.