ECLI:NL:RBDHA:2021:7082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
C/09/611287 / JE RK 21-1028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in een jeugdzorgzaak

Op 15 juni 2021 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak is aanhangig gemaakt door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van één jaar, met een uitvoerbaar bij voorraad verzoek voor de eerste vier maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de identiteitsontwikkeling van de kinderen, die in een loyaliteitsconflict verkeren en de moeder afwijzen vanwege negatieve ervaringen uit het verleden. De kinderrechter oordeelt dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling te verlengen om een onderzoek door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD) mogelijk te maken, dat moet helpen bij het bepalen van de behoeften van de kinderen en het contact met de moeder. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd van 16 juni 2021 tot 16 december 2021.

Daarnaast heeft de kinderrechter het verzoek van de vader om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling te laten vervallen afgewezen. De vader had verweer gevoerd tegen de schriftelijke aanwijzing, die hem verplichtte om mee te werken aan het KSCD-onderzoek. De kinderrechter oordeelde dat de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk is, omdat de vader zijn toestemming voor het onderzoek had ingetrokken, terwijl dit onderzoek essentieel is voor het welzijn van de kinderen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep voor de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/611287 / JE RK 21-1028 en C/09/613440 / JE RK 21-1417
Datum uitspraak: 15 juni 2021

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling
Afwijzing vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing
in de zaak naar aanleiding van het op 28 april 2021 ingekomen verzoekschrift (I) van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
en in de zaak naar aanleiding van het op 14 juni 2021 ingekomen verzoekschrift (II) van:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.C. van ’t Hek, gevestigd in Dordrecht,
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2008 te [geboorteplaats 2] Kroatië,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl, gevestigd in Rotterdam,
ten aanzien van beide verzoeken,
de vader, voornoemd,
ten aanzien van verzoek I,
de gecertificeerde instelling, voornoemd,
ten aanzien van verzoek II.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift van de gecertificeerde instelling;
- het ‘beroepschrift tegen aanwijzing’ van de vader (de kinderrechter leest: het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing).
Op 15 juni 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- dhr. [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, waarnemend voor de advocaat van de moeder;
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op 15 juni 2021 gezamenlijk in raadkamer gehoord.

Feiten

- Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk bij de vader.
- De kinderrechter in de rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking d.d. 16 juni 2020 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van 16 juni 2020 tot 16 juni 2021, alsmede voor dezelfde duur een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader verleend.
- De gecertificeerde instelling heeft de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven op 20 mei
2021, ertoe strekkende dat de vader medewerking verleent aan het KSCD-onderzoek, de
kinderen hiertoe ook stimuleert en hen in staat stelt onderzocht te worden.

Verzoeken en verweer

Het verzoek van de gecertificeerde instelling (I) strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, waarbij wordt verzocht vier maanden uitvoerbaar bij voorraad toe te wijzen en de overige acht maanden aan te houden. De gecertificeerde instelling heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. Bij de start van de ondertoezichtstelling was het doel het verminderen van het loyaliteitsconflict van de kinderen, onderzoeken wat de beste woonplek voor de kinderen is en het contact tussen de kinderen en de moeder herstellen. De kinderen geven aan dat er bij de moeder thuis veel vervelende dingen zijn gebeurd waar zij last van hebben. De moeder mist de kinderen en doet onhandige dingen om toch met hen in contact te komen. De vader benadrukt enerzijds dat hij de kinderen zal ondersteunen als zij de moeder willen zien, maar anderzijds spreekt hij negatief over de moeder in het bijzijn van de kinderen. In maart 2021 is het traject bij het Omgangshuis gestart. De kinderen hebben echter aangegeven geen omgang met de moeder meer te willen. Er moet een onderzoek worden gedaan door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: het KSCD) om te bepalen welk ander traject er ingezet kan worden met betrekking tot het contact tussen de kinderen en de moeder. Dit onderzoek kon eind maart starten, maar de vader heeft na overleg met zijn advocaat besloten toch niet te zullen meewerken. Het is van groot belang dat zowel de kinderen als de vader deelnemen aan het onderzoek, om de behoeften van de kinderen in kaart te brengen en te kunnen bepalen wat er vanuit hun omgeving nodig is om daaraan te voldoen. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk om het onderzoek te laten starten. Inmiddels zijn er - in de vorm van een schriftelijke aanwijzing - juridische stappen gezet om de vader te verplichten om mee te werken.
Door en namens de vader is verweer gevoerd en zelfstandig verzocht de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling aan de vader vervallen te verklaren. Daartoe is het volgende naar voren gebracht. De vader uit al jarenlang zorgen over de thuissituatie bij de moeder. Zijn poging tot het doen van een verzoek tot ondertoezichtstelling werd weggewoven, omdat zijn zorgen niet realistisch zouden zijn. De zorgen waren gelegen in het feit dat de moeder de kinderen geen eten gaf, zij vaak bewusteloos was door alcoholgebruik en de kinderen fysiek en geestelijk mishandelde. Na een incident waarbij sprake was van alcoholgebruik zijn de kinderen door de politie uit de woning gehaald. Daarna hebben zij de moeder niet meer gezien. Op verzoek van de Raad werd er vorig jaar wel opeens een ondertoezichtstelling uitgesproken. De kinderen wonen nu echter bij de vader en er zijn geen ernstige zorgen meer die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Er zijn zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 2] , maar de vader heeft daarvoor zelf de benodigde hulp geregeld. De enige resterende zorg is dat de kinderen geen contact hebben met de moeder, maar dat is door de moeder zelf veroorzaakt en dat mag niet in het nadeel van de kinderen werken.
De vader heeft op 31 mei 2021 een schriftelijke aanwijzing ontvangen. Hij is verbaasd dat er een onderzoek moet komen naar contactherstel tussen de moeder en de kinderen, terwijl de moeder nog geen enkel gebaar heeft gemaakt waaruit blijkt dat het haar spijt wat zij de kinderen heeft aangedaan. De kinderen hebben een zeer negatief beeld van de moeder. Zolang dat niet verandert, is een (gedwongen) KSCD-onderzoek nutteloos, want de kinderen zullen het als straf ervaren, en enkel uitspraken doen over het feit dat de moeder alcoholist is en hen heeft geslagen en vernederd. Bovendien is een KSCD-onderzoek intensief en belastend voor de kinderen. De vader zal wel meewerken aan het onderzoek als de kinderrechter van oordeel is dat dat noodzakelijk is. De vader heeft aangegeven dat hij er geen probleem mee heeft als de kinderen contact willen met de moeder, maar nu zijn de wonden nog te vers en krijgen de kinderen stress van het telkens naar boven halen van het verleden. Het gaat goed met de kinderen bij de vader. Zij willen nu rust. Verder geldt dat de gecertificeerde instelling niet heeft uitgelegd hoe het KSCD-onderzoek in zijn werk gaat.
Door en namens de moeder is ingestemd met het verzoek van de gecertificeerde instelling en verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. De advocaat van de moeder heeft het volgende naar voren gebracht. De moeder heeft een fijne samenwerking met de jeugdbeschermer. De ondertoezichtstelling is de enige manier om nog iets te horen over de kinderen en betrokken te blijven. De moeder staat achter de schriftelijke aanwijzing. Het is jammer dat het op deze manier moet, maar het onderzoek moet van de grond komen. De moeder heeft aangegeven dat ze al lang wacht op het onderzoek. Als de vader nu niet meewerkt kan het weer jaren duren voor er een onderzoek komt.

Beoordeling

Verzoek I
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. Er zijn grote zorgen over de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij verkeren in een loyaliteitsconflict, waarbij zij de moeder afwijzen vanwege gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt toen zij bij de moeder woonden. Om op te groeien tot evenwichtige volwassenen, geldt in algemene zin dat kinderen met beide ouders onbelast contact moeten kunnen hebben. In individuele gevallen moet worden vastgesteld welke mate en wijze van contact in het belang van de kinderen is. De vader, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben te kennen gegeven dat zij contactherstel niet, althans nog niet willen. Mogelijk echter kan contact met de moeder juist helpen om hun beeld van haar bij te stellen zodat zij zich minder teleurgesteld en verdrietig voelen over het verleden. De kinderrechter, de gecertificeerde instelling en de ouders kunnen dit niet vaststellen. Een onderzoek door het KSCD is daarvoor noodzakelijk. Wel is de kinderrechter van oordeel dat de negatieve gevoelens die de kinderen nu ervaren een negatieve impact hebben en maken dat sprake is van een concrete en ernstige bedreiging in hun ontwikkeling. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk om de komende periode te onderzoeken welke behoeften [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben en welk traject daarbij past. Daarbij is niet contactherstel met de moeder een doel op zichzelf, maar het verwerken van het verleden ten behoeve van hun eigen ontwikkeling. De kinderrechter acht een termijn van zes maanden passend en geboden, zodat het onderzoek kan worden afgenomen en vanuit daar kan worden bezien wat de kinderen verder nodig hebben.
Verzoek II
De rechtbank zal het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing inhoudelijk beoordelen, en laat in het midden of sprake is van tijdige indiening of verschoonbare termijnoverschrijding, nu zowel de gecertificeerde instelling als de vader niet kunnen vaststellen wanneer de vader de aanwijzing heeft ontvangen. De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing in stand moet blijven en dat het verzoek tot vervallenverklaring moet worden afgewezen. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. Nu de vader zijn toestemming voor het KSCD-onderzoek heeft ingetrokken, terwijl dit onderzoek - zoals hierboven onderbouwd - noodzakelijk is om te kunnen vaststellen welk traject in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is, is de schriftelijke aanwijzing nodig om de vader tot medewerking te verplichten.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 16 juni 2021 tot 16 december 2021 met behoud van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek tot vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2021 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Kokx als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 29 juni 2021.
Voor zover deze betrekking heeft op het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.
Voor zover deze beslissing betrekking heeft op het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing staat ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tegen deze beslissing geen hoger beroep open, maar slechts cassatie in het belang der wet.