ECLI:NL:RBDHA:2021:7116

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
NL19.22806 en NL19.22810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van een Nigeriaans gezin en de overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een Nigeriaans gezin, bestaande uit twee eisers en hun minderjarige zoon. De aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. De eisers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij de rechtbank de zaken heeft aangehouden in afwachting van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de overdracht van kwetsbare vreemdelingen aan Italië.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvragen van eisers niet in behandeling zijn genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft aangevoerd dat Italië niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd op het verzoek om de eisers terug te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er procesbelang aanwezig is, omdat de gemachtigde van eisers heeft aangegeven dat zij nog steeds internationale bescherming in Nederland wensen.

De rechtbank heeft de argumenten van eisers over de kwetsbaarheid en de opvangvoorzieningen in Italië beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat de door hen aangehaalde bronnen zijn achterhaald door een recente beslissing van het EHRM. De rechtbank heeft ook overwogen dat de Dublinverordening de mogelijkheid biedt om de overdrachtstermijn op te schorten, wat in dit geval is gebeurd. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de asielaanvragen aan zich te trekken en heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL19.22806 en NL19.22810

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam 1] , eiser, V-nummer: [Nummer 1], en

[Naam 2], eiseres, V-nummer: [Nummer 2], mede namens hun minderjarige zoon
[Naam 3]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. drs. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Jansen).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 25 september 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
De rechtbank heeft de zaken aangehouden in afwachting van een uitspraak van het EHRM over de overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen aan Italië.
Partijen hebben op verzoek van de rechtbank gereageerd op de beslissing van het EHRM.
Met instemming van partijen doet de rechtbank uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [Geb. datum 1] 1994 en [Geb. datum 2] 1995 en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de autoriteiten van Italië verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers op grond van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). Daarbij wijst verweerder erop dat de autoriteiten van Italië niet binnen de daarvoor gestelde termijn hebben gereageerd op het verzoek om eisers terug te nemen.
3. Op wat eisers daartegen aanvoeren wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Hoewel verweerder heeft meegedeeld dat eisers met onbekende bestemming zijn vertrokken, heeft de gemachtigde van eisers meegedeeld dat zij nog contact heeft met eisers en dat eisers nog steeds prijs stellen op internationale bescherming in Nederland. De rechtbank is daarom van oordeel dat er procesbelang aanwezig is.
5. De rechtbank volgt eisers niet in de stelling dat verweerder de behandeling van hun asielaanvragen aan zich moet trekken omdat de uiterste overdrachtstermijn zoals bedoeld in de Dublinverordening is verstreken. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 23 oktober 2019 (zaaknummers NL19.22807 en NL19.22811) zijn de bestreden besluiten geschorst en is bepaald dat eisers niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op de beroepen. Deze uitspraak heeft tot gevolg dat de uiterste overdrachtstermijn is geschorst zoals bedoeld in artikel 27 van de Dublinverordening. Anders dan eisers stellen, geldt daarbij geen maximumduur van achttien maanden. Deze heeft namelijk enkel betrekking op de verlenging van de uiterste overdrachtstermijn vanwege onderduiken.
6. Eisers voeren aan dat zij bijzonder kwetsbare asielzoekers zijn. Daarbij wijzen zij erop dat zij ouders zijn van een minderjarig kind. Verweerder moet de belangen van het kind in acht nemen op grond van zijn Werkinstructie 2019/8, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag inzake de rechten van het kind, aldus eisers. Daarnaast voeren eisers aan dat er gebreken zijn in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Italië. Ter onderbouwing daarvan wijzen eisers op het nieuwsbericht ‘Italien - Betreuung nach wie vor ungenügend’ van SFH/OSAR van 23 september 2019, het rapport ‘Country Report: Italy. 2019 Update’ van AIDA van 27 mei 2020 en op e-mails aan VluchtelingenWerk Nederland van Maria Christiana Romano, werkzaam bij het European Legal Network on Asylum (ELENA).
7. Op 15 april 2021 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de beslissing in de zaak
M.T. tegen Nederland(ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519) bekendgemaakt. Uit deze beslissing volgt dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ook waar het gaat om bijzonder kwetsbare asielzoekers. Op 18 mei 2021 is een gerectificeerde versie van deze beslissing verschenen, die dezelfde inhoudelijke strekking heeft. De door eisers aangehaalde bronnen zijn hierdoor achterhaald.
8. Ten slotte voeren eisers aan dat hun asielprocedures al lang lopen en dat Nederland om die reden en gelet op de uitgangspunten van de Dublinverordening hun asielaanvragen aan zich moet trekken. Hierbij verwijzen eisers naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 november 2018 in de zaak
X. en X. tegen Nederland(ECLI:EU:C:2018:900).
9. Hoewel de Dublinverordening ervan uitgaat dat er snel duidelijkheid moet worden geboden over de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor een asielaanvraag (considerans, onderdeel 5) biedt deze verordening ook uitdrukkelijk de mogelijkheid om de termijn waarbinnen een vreemdeling moet worden overgedragen op te schorten door middel van een in het nationaal recht geregeld rechtsmiddel (artikel 27). In deze zaken is de uiterste overdrachtstermijn opgeschort door de bovengenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 oktober 2019. Voordat de rechtbank partijen op 17 juni 2021 heeft verzocht om te reageren op de bovengenoemde beslissing van het EHRM, hebben eisers de rechtbank niet verzocht om de zaken op te pakken. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het oordeel dat er vanwege tijdsverloop geen overdracht meer kan plaatsvinden. Uit het door eisers aangehaalde arrest kan niet het tegendeel worden afgeleid.
10. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvragen van eisers aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.