ECLI:NL:RBDHA:2021:7284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7939
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen inzake WIA- en ZW-uitkeringen na herziening besluiten door Uwv

Op 19 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in drie zaken betreffende de aanvragen van eiser voor uitkeringen op basis van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) en de Ziektewet (ZW). Eiser had in eerste instantie aanvragen ingediend voor een WIA-uitkering per 26 november 2017 en een ZW-uitkering per 3 september 2018, welke aanvragen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) waren afgewezen. Na meerdere besluiten en een deskundigenonderzoek, waarbij zowel een orthopedisch chirurg als een psychiater betrokken waren, heeft het Uwv op 23 maart 2021 een nieuwe beslissing genomen. Hierin werd vastgesteld dat eiser volledig arbeidsongeschikt was en werd een WIA-uitkering toegekend per 26 november 2017.

Eiser heeft echter geen procesbelang meer bij de beroepen, aangezien zijn verzoeken zijn ingewilligd door de herziening van de besluiten door het Uwv. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, omdat er geen inhoudelijke beoordeling meer nodig was. De rechtbank heeft daarnaast de proceskosten van eiser toegewezen aan hem, tot een bedrag van € 3.366,-, en het door eiser betaalde griffierecht van € 140,- vergoed.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 18/7939, SGR 19/2642 en 19/5734

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A. van de Weerd),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

In het besluit van 24 januari 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder geweigerd om aan eiser per 26 november 2017 een uitkering ingevolge de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 8 november 2018 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 20 november 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eiser vanaf
3 september 2018 geen uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
Bij besluit van 10 april 2019 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 21 januari 2019 (het primaire besluit 3) heeft verweerder eiser vanaf
3 september 2018 geen uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
Bij besluit van 2 augustus 2019 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 3 ongegrond verklaard, zij het onder een gewijzigde motivering.
Eiser heeft tegen de hiervoor genoemde bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft in alle drie de zaken een verweerschrift ingediend.
In de zaak SGR 18/7939 heeft het onderzoek op de zitting plaatsgevonden op 22 mei 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zaak
SGR 19/2642 betrokken wordt bij de zaak SGR 18/7939. In beide zaken heeft de rechtbank orthopedisch chirurg M.E. Sewnath (Sewnath) als deskundige benoemd voor het instellen van een medisch onderzoek. Op 30 september 2019 heeft Sewnath aan de rechtbank gerapporteerd.
Partijen hebben op het rapport van deskundige Sewnath gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens in beide zaken een tweede deskundige benoemd, namelijk psychiater M. van Beem. Deze psychiater heeft op 22 oktober 2020 aan de rechtbank gerapporteerd.
Verweerder heeft op 23 maart 2021 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft hierin de bestreden besluiten 1 en 2 herzien, de bezwaren van eiser gericht tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard en bepaald dat eiser vanaf 26 november 2017 en 3 september 2018 volledig arbeidsongeschikt is te beschouwen. Vanaf 26 november 2017 is een WIA-uitkering toegekend.
In de brief van 6 april 2021 heeft de rechtbank gevraagd of hij het al dan niet eens is met de nieuwe beslissing op de bezwaren en mocht dit zo zijn, of hij de beroepen wil intrekken.
In de zaak SGR 19/5734 heeft verweerder op 19 april 2021 een brief toegezonden. Hierin staat vermeld dat, gelet op het nieuwe besluit in de eerste twee zaken, ook het bestreden besluit 3 niet kan worden gehandhaafd. De rechtbank heeft eiser vervolgens in de brief van 10 mei 2021 verzocht aan te geven of hij hierin aanleiding ziet om het beroep in de derde zaak in te trekken.
Omdat een reactie van eiser in alle drie de zaken uitbleef, heeft de rechtbank op 10 mei 2021, 21 mei 2021 en 8 juni 2021 gebeld met een juridisch medewerker van het kantoor van de gemachtigde van eiser. Hierbij kwam naar voren dat van de zijde van de gemachtigde van eiser meerdere malen geprobeerd is om contact te krijgen met eiser maar dat dit vooralsnog niet was gelukt. De gemachtigde was daarom niet bevoegd om de beroepen in te trekken.
De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser vervolgens op 8 juli 2021 een mailbericht gestuurd. Hierin staat vermeld dat de rechtbank - indien de zaken binnen twee weken nog niet zijn ingetrokken - uitspraak zal doen.
Van de zijde van eiser is een reactie hierop uitgebleven, waarna de rechtbank de onderzoeken in alle drie de zaken heeft gesloten.

Overwegingen

In alle zaken
1.1
Eiser is op 26 november 2015 uitgevallen voor zijn werk als junior projectleider bij V.I.N. Holding B.V. Na medisch en arbeidskundig onderzoek is het primaire besluit 1 genomen. In dit besluit is de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering per 26 november 2017 afgewezen omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. In het bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit 1 gehandhaafd.
1.2
Eiser heeft zich op 3 september 2018 ziekgemeld met toegenomen klachten. Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek heeft verweerder primaire besluit 2 genomen. Dit besluit is gehandhaafd in het bestreden besluit 2. Dat besluit houdt in dat eiser per 3 september 2018 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat eiser per die datum niet ongeschikt was voor de werkzaamheden van tenminste één van de functies die voor hem in het kader van de eerdere WIA-beoordeling, passend zijn bevonden.
1.3
In het primaire besluit 3 is verweerder tot de conclusie gekomen dat eiser vanaf
3 september 2018 geen recht heeft op een ZW-uitkering omdat hij niet verzekerd is. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. De motivering van het primaire besluit is hierbij in het bestreden besluit 3 gewijzigd. Het standpunt dat eiser niet verzekerd zou zijn is niet juist. Verweerder handhaaft wel het standpunt dat eiser per
3 september 2018 geen recht heeft op een ZW-uitkering. De rechtbank merkt op dat abusievelijk een aantal keren de datum 3 september 2019 in het bestreden besluit 3 vermeld.
2. Eisers beroepsgronden komen er in de drie zaken - kort gezegd - op neer dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen veel zwaarder zijn dan verweerder stelt.
3. De rechtbank heeft zowel de lichamelijke klachten als de psychische klachten van eiser laten onderzoeken door deskundigen. De rechtbank verwijst naar de inhoud van de rapporten die zijn uitgebracht door orthopedisch chirurg Sewnath en psychiater Van Beem.
4. Bij brief van 28 januari 2021 heeft verweerder het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 21 december 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 27 januari 2021 overgelegd. Hieruit volgt dat de verzekeringsarts b&b eiser op grond van het rapport van psychiater Van Beem aanvullend beperkt vindt. Deze beperkingen zijn vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 december 2020. Aan de hand van die FML is de arbeidsdeskundige b&b tot de conclusie gekomen dat eiser op 26 november 2017 en op 3 september 2018 volledig arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft vervolgens de herziene beslissing van 23 maart 2021 genomen waarbij het bestreden besluit 1 en 2 is herzien. Ook heeft verweerder bij brief van 19 april 2021 meegedeeld dat het bestreden besluit 3 niet kan worden gehandhaafd.
5. Ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 23 maart 2021, nu daaruit volgt dat volledig aan de beroepen van eiser tegemoet is gekomen. Eiser is immers alsnog per 27 november 2017 en 3 september 2018 volledig arbeidsongeschikt beschouwd en er is per eerstgenoemde datum een WIA-uitkering toegekend. De beroepen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in de beroepen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 3.366,- (3 punten voor het indienen van 3 beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting in de zaak SGR 18/7939 en 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).
7. Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van totaal € 140,-
(1 x € 46,- + 2 x € 47,-) te vergoeden.

Beslissing

In alle zaken
De rechtbank:
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.366,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.