ECLI:NL:RBDHA:2021:7362
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak wegens niet-ontvankelijkheid
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het verzoeker betreft een aanvraag tot uitstel van vertrek, die eerder op 25 maart 2021 door de staatssecretaris was afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een uitspraak kan worden gedaan zonder dat partijen worden uitgenodigd, indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. In dit geval is het verzoek ingediend terwijl er nog bezwaar aanhangig was, maar op 4 mei 2021 is er een beslissing op bezwaar genomen waarin het bezwaar van verzoeker ongegrond is verklaard. Verzoeker heeft echter geen beroepschrift ingediend tegen deze beslissing, wat betekent dat het connexiteitsvereiste, zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, niet meer wordt voldaan.
Hierdoor heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.