ECLI:NL:RBDHA:2021:7382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
SGR 20/155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning op basis van welstandsadvies en vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een (mede-)eigenaar van een woning, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vervangen van kozijnen in de voorgevel van haar woning. De aanvraag werd echter geweigerd op basis van het welstandsadvies, waarin werd gesteld dat de nieuwe kozijnen niet voldeden aan de redelijke eisen van welstand. Eiseres voerde aan dat de architectonische eenheid van de straat al sinds 2007 niet meer aanwezig was en dat de gemeente door jarenlang geen actie te ondernemen, stilzwijgend had ingestemd met de situatie. Daarnaast stelde zij dat het welstandsadvies gebreken vertoonde en dat er sprake was van een schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat andere woningen in de buurt wel een vergunning hadden gekregen.

De rechtbank oordeelde dat de weigering van de omgevingsvergunning terecht was. De rechtbank benadrukte dat het bevoegd gezag niet gebonden is aan het welstandsadvies, maar hier wel degelijk gewicht aan kan toekennen. De rechtbank vond dat het welstandsadvies niet gebreken vertoonde die de weigering onterecht maakten. Eiseres werd niet gevolgd in haar stelling dat de Welstands- en Monumentencommissie had moeten onderzoeken of isolatieglas in stalen kozijnen kon worden geplaatst. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet verplicht was om alternatieven te onderzoeken en dat de redelijke eisen van welstand niet terzijde konden worden geschoven, ook niet voor een milieuvriendelijke optie.

Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat er geen sprake was van een welbewuste toezegging van de gemeente om de vergunning te verlenen. Tot slot werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de door eiseres aangevoerde vergelijkbare gevallen niet opgingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/155

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G.M. Otte).

Procesverloop

In het besluit van 27 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning afgewezen.
In het besluit van 26 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2021. Namens eiseres is de heer R. ten Hagen, haar echtgenoot, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is (mede-)eigenaar en bewoner van de twee-onder-een-kapwoning aan de [weg] [huisnummer 1] , te [plaats]
2. Eiseres heeft de kozijnen en ramen in de voorgevel van de woning vervangen. De huidige kozijnen zijn wit en van kunststof, net als de kozijnen die de vorige eigenaar sinds 2007 in de woning had geplaatst. Om zowel de geluids- als warmte-isolatie te verbeteren, heeft eiseres isolatieglas in de kozijnen geplaatst.
3. Naar aanleiding van een melding van de voormalige buurman van eiseres heeft verweerder naar eiseres een waarschuwing gestuurd vanwege geconstateerde illegale bouw (van de kozijnen) zonder benodigde vergunning.
4. Ter legalisering van het geplaatste kozijn heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd.
5. Verweerder heeft de aanvraag geweigerd. Daaraan heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Welstands- en Monumentencommissie, het volgende ten grondslag gelegd. Er wordt niet voldaan aan de redelijke eisen van welstand, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet. Voor de welstandsbeoordeling is het behoud van de eenheid en architectuur van het blok het uitgangspunt. De nieuwe kozijnen moeten aansluiten bij de oorspronkelijke vensters, zoals deze bij de [weg] [huisnummer 2] nog aanwezig zijn. Dat is op basis van het bouwplan van eiseres niet het geval.
6. Eiseres voert in beroep in de eerste plaats aan dat de architectonische eenheid al sinds 2007 niet meer aanwezig was. Pas in 2018 werd dit – naar aanleiding van een klacht van de voormalige buurman – een probleem. Door elf jaar lang de situatie te laten zoals die was, heeft de gemeente volgens eiseres de situatie stilzwijgend bekrachtigd en het vertrouwen opgewekt dat de al aanwezige kunststof kozijnen konden worden vervangen door nieuwe kunststof kozijnen.
In de tweede plaats voert eiseres aan dat de Welstands- en Monumentencommissie had toegelicht dat isolatieglas tot de mogelijkheden behoorde, mits de oorspronkelijke detaillering van het kozijn werd benaderd waardoor het gevelbeeld van de twee-onder-een-kapwoning intact bleef. De Welstands- en Monumentencommissie heeft echter nagelaten te onderzoeken of isolatieglas wel in stalen kozijnen kan worden geplaatst. Het standpunt van de Welstands- en Monumentencommissie is volgens eiseres daarom onhoudbaar. Daar komt bij dat het – aldus eiseres – niet mogelijk is om het isolatieglas te plaatsen in de dunne stalen kozijnen zoals die in de buurwoning aanwezig zijn. Daarmee dwingt de gemeente tot een milieuonvriendelijke en niet duurzame wijze van bouwen.
In de derde en laatste plaats doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Van meerdere panden in de directe omgeving is door middel van foto’s aangetoond dat daar eveneens geen sprake meer is van architectonische eenheid doordat de raamkozijnen van elkaar afwijken.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7.1.
De aanvraag van eiseres voor een omgevingsvergunning heeft betrekking op de activiteit ‘het bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In artikel 2.10 van de Wabo staan de gronden genoemd op basis waarvan een aanvraag voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo wordt geweigerd. De weigeringsgrond waar het in dit geval om gaat, en waar verweerder de afwijzing van de aanvraag op heeft gebaseerd, is artikel 2.10, eerste lid, onderdeel d: strijd met redelijke eisen van welstand. Daaraan heeft verweerder het advies van de Welstands- en Monumentencommissie ten grondslag gelegd. Eiseres heeft betoogd dat verweerder dit niet had mogen doen.
7.2.
Voor het advies van de Welstands- en Monumentencommissie geldt het volgende. Het is vaste rechtspraak dat het bevoegd gezag, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis kan toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bevoegd gezag dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
7.3.
Dat het advies van de Welstands- en Monumentencommissie gebreken bevat die eraan in de weg staan dat verweerder dit advies aan zijn besluitvorming ten grondslag kan leggen, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Eiseres wordt namelijk niet gevolgd in haar stelling dat de Welstands- en Monumentencommissie had moeten onderzoeken of het isolatieglas ook in stalen kozijnen geplaatst kon worden. In de eerste plaats blijkt uit de toelichting van de Welstands- en Monumentencommissie juist dat een kunststof kozijn tot de mogelijkheden behoort. Het gaat uiteindelijk – kort gezegd – om hoe de kozijnen eruit zien en niet om het materiaal waarvan zij zijn gemaakt. In de tweede plaats moet de Welstands- en Monumentencommissie beoordelen of een bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Anders dan eiseres lijkt te veronderstellen, hoeft de Welstands- en Monumentencommissie daarbij niet te onderzoeken of en welke mogelijke alternatieven er zijn.
7.4.
Voor het overige zijn door eiseres geen gronden aangevoerd die leiden tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de conclusie dat de aangevraagde activiteit niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Daarmee is de grond voor weigering op grond van de Wabo gegeven. Dat eiseres heeft gekozen voor een milieuvriendelijke optie maakt dit niet anders. Een duurzame optie brengt immers niet met zich mee dat de redelijke eisen van welstand terzijde kunnen worden geschoven.
7.5.
Eiseres heeft verder een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694) een stappenplan uiteengezet voor de toepassing van het vertrouwensbeginsel. De eerste stap betreft de vraag of er sprake is van een uitlating of gedraging die kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, dus bij een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, volgt de derde stap: de belangenafweging. In het kader daarvan moet de vraag worden beantwoord of geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van gewekte verwachtingen in de weg staan. Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet wordt uitgeoefend.
7.6.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet. Het antwoord op de eerste vraag is namelijk ontkennend; er is geen sprake van een welbewuste standpuntbepaling dat er een omgevingsvergunning zou worden verleend voor het vervangen van de kozijnen. Van de zijde van eiseres is ter zitting toegelicht dat verweerder geen expliciete toezeggingen heeft gedaan. Het enkele feit dat er door verweerder geen actie is ondernomen ten aanzien van de kozijnen – ook al betreft dit een periode van elf jaar – is niet voldoende om te kunnen spreken van een welbewuste standpuntbepaling.
7.7.
Eiseres heeft tot slot een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Eiseres heeft daarbij verwezen naar verschillende panden in de directe omgeving, waarbij de kozijnen eveneens erg van elkaar verschillen.
7.8.
Relevant is dat het in dit geval gaat om de weigering van een omgevingsvergunning. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet het derhalve gaan om vergelijkbare gevallen, waarbij wél een omgevingsvergunning is verleend. Door verweerder is onbestreden toegelicht dat voor de door eiseres aangevoerde adressen ook geen omgevingsvergunning is verleend. De enige uitzondering is de woning aan de Brugsestraat 39. Voor de omgevingsvergunning ten aanzien van deze woning is door de Welstands- en Monumentencommissie een positief advies gegeven. Daarbij zijn – aldus verweerder – de oorspronkelijk aanwezige en bij deze architectuur behorende raamkozijnen tot uitgangspunt genomen. Niet in geschil is dat de huidige raamkozijnen in de woning van eiseres verschillen van de oorspronkelijke stalen kozijnen. Die situatie doet zich in het geval van de Brugsestraat 39 niet voor; voor de Brugsestraat 39 is juist aansluiting gezocht bij de oorspronkelijke architectuur. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
7.9.
Het beroep is ongegrond.
7.10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, rechter, in aanwezigheid van mr. Z. Jainullah, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.