ECLI:NL:RBDHA:2021:7382
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering omgevingsvergunning op basis van welstandsadvies en vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een (mede-)eigenaar van een woning, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vervangen van kozijnen in de voorgevel van haar woning. De aanvraag werd echter geweigerd op basis van het welstandsadvies, waarin werd gesteld dat de nieuwe kozijnen niet voldeden aan de redelijke eisen van welstand. Eiseres voerde aan dat de architectonische eenheid van de straat al sinds 2007 niet meer aanwezig was en dat de gemeente door jarenlang geen actie te ondernemen, stilzwijgend had ingestemd met de situatie. Daarnaast stelde zij dat het welstandsadvies gebreken vertoonde en dat er sprake was van een schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat andere woningen in de buurt wel een vergunning hadden gekregen.
De rechtbank oordeelde dat de weigering van de omgevingsvergunning terecht was. De rechtbank benadrukte dat het bevoegd gezag niet gebonden is aan het welstandsadvies, maar hier wel degelijk gewicht aan kan toekennen. De rechtbank vond dat het welstandsadvies niet gebreken vertoonde die de weigering onterecht maakten. Eiseres werd niet gevolgd in haar stelling dat de Welstands- en Monumentencommissie had moeten onderzoeken of isolatieglas in stalen kozijnen kon worden geplaatst. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet verplicht was om alternatieven te onderzoeken en dat de redelijke eisen van welstand niet terzijde konden worden geschoven, ook niet voor een milieuvriendelijke optie.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat er geen sprake was van een welbewuste toezegging van de gemeente om de vergunning te verlenen. Tot slot werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de door eiseres aangevoerde vergelijkbare gevallen niet opgingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.