ECLI:NL:RBDHA:2021:7385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/1765
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake aanvraag machtiging voorlopig verblijf na verlening van mvv

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv), welke op 17 juli 2019 door de staatssecretaris was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 10 februari 2020 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 3 juni 2021 is de eiser niet verschenen, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd door een gemachtigde. Tijdens deze zitting werd medegedeeld dat aan de eiser inmiddels een mvv was verleend, waardoor de rechtbank de behandeling van het beroep aanhield.

De rechtbank heeft de eiser op 4 juni 2021 schriftelijk gevraagd om haar standpunt over het bestaan van procesbelang kenbaar te maken, waarop de eiser heeft gereageerd. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen belang meer had bij de behandeling van het beroep, aangezien de mvv inmiddels was verleend. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in een gunstigere positie kon geraken door het beroep, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen ontvingen een afschrift van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1765

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

ProcesverloopBij besluit van 17 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om aan haar een machtiging voorlopig verblijf (mvv) te verlenen, afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is in het besluit van 10 februari 2020 (het bestreden besluit) kennelijk ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021. Eiseres en gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft de rechtbank ter zitting geïnformeerd over het reeds bestaan van een begunstigend besluit. Bij dit besluit is aan eiseres alsnog een mvv verleend.
De rechtbank heeft daarbij de behandeling van het beroep aangehouden. Nu eiseres noch haar gemachtigde ter zitting zijn verschenen, heeft de rechtbank aan eiseres verzocht haar standpunt omtrent het bestaan van procesbelang kenbaar te maken.
Eiseres heeft hier op gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat eiseres geen belang meer heeft bij de behandeling van haar beroep, nu aan haar reeds een mvv is verleend voor verblijf bij haar echtgenoot in Nederland.
2. De rechtbank heeft eiseres op 4 juni 2021 schriftelijk gevraagd om haar standpunt kenbaar te maken over het al dan niet bestaan van procesbelang. Hiervoor heeft de rechtbank een termijn geboden van twee weken. Eiseres heeft hier gebruik van gemaakt en aangevoerd dat het procesbelang is gelegen in een vergoeding van de proceskosten.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Hetgeen eiseres met haar beroep kennelijk nastreefde, is bereikt nu aan haar een mvv is verleend. Verweerder heeft een besluit genomen op basis van een nieuwe aanvraag. Nu niet aannemelijk is geworden dat eiseres middels het beroep in een gunstigere positie kan geraken concludeert de rechtbank dat eiseres geen belang meer heeft bij de behandeling van het beroep. [1]
4. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, op 8 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855