ECLI:NL:RBDHA:2021:7392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
SGR 20/7106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering herleving WW-uitkering na zwangerschapsverlof

In deze zaak heeft eiseres, die zich ziek heeft gemeld met zwangerschapsklachten, beroep ingesteld tegen de beslissing van het UWV om haar WW-uitkering niet te herleven. Eiseres had zich ziek gemeld binnen de laatste dertien weken van de periode waarin zij recht had op een WW-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat op grond van de Wet Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW) de WW-uitkering niet kon herleven. De rechtbank oordeelt dat de wetgeving dwingendrechtelijk is en dat de UWV-besluiten correct zijn toegepast. Eiseres had geen recht op herleving van haar WW-uitkering per 10 juli 2020, omdat zij ziek was geworden binnen de laatste dertien weken van haar WW-rechten. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: P.J. Elias),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder
(gemachtigde: P. Vliegenthart).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder meegedeeld dat eiseres per
10 juli 2020 geen uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) kan krijgen.
Bij besluit van 14 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór en tijdens de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 29 mei 2019 heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend voor de periode van 13 mei 2019 tot en met 28 maart 2020. Op 13 januari 2020 heeft eiseres zich ziekgemeld vanwege aan zwangerschap gerelateerde klachten. Bij besluit van 24 januari 2020 heeft verweerder een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend aan eiseres. Bij besluit van 18 februari 2020 heeft verweerder de WW-uitkering beëindigd per 13 januari 2020 in verband met ziekte van eiseres. Bij besluit van 27 maart 2020 heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) - een zwangerschaps- en bevallingsuitkering - toegekend voor de periode van 1 april 2020 tot 10 juli 2020 en in verband hiermee bij besluit van eveneens 27 maart 2020 het recht op de ZW-uitkering beëindigd. Bij besluit van 17 juli 2020 heeft verweerder vervolgens beslist dat eiseres per 10 juli 2020 geen (voortzetting van haar) WW-uitkering kon krijgen.
2. Verweerder stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat op grond van artikel 43, derde lid van de WW in combinatie met artikel 29, tweede lid, onder f en artikel 29a van de ZW, het per 13 januari 2020 beëindigde recht op de WW-uitkering niet meer per 10 juli 2020 kon herleven.
3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en stelt dat de afwijzing van de herleving van de WW-uitkering niet wordt ondersteund door de aangehaalde wetsartikelen. Ook strookt hetgeen op de website van het UWV is te lezen, niet met de inhoud van de wetsartikelen waarop het bestreden besluit is gebaseerd. Bovendien stelt eiseres dat door verweerder het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat zij na haar zwangerschapsverlof recht had op herleving van haar WW-uitkering. Dit blijkt volgens haar uit de brief van
18 februari 2020 waarin staat:
“Als u weer beter bent, dan kunt u ons vragen om uw WW-uitkering voort te zetten”.Dit betekent dat eiseres er van uit mocht gaan dat haar WW-uitkering na afloop van de WAZO-uitkeringsperiode zou herleven. In de brief staat ook:
“Blijft u ziek tot aan de dag waarop u met zwangerschapsverlof gaat? Dan verlengen wij uw WW-uitkering met het aantal dagen dat u met zwangerschaps- en bevallingsverlof was”.Op grond hiervan zou de WW-uitkering van eiseres per 10 juli 2020 met 16 weken moeten worden verlengd. Daarnaast heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat zij voorafgaand aan het ingaan van de ZW-uitkering een aantal gesprekken heeft gevoerd met medewerkers van het UWV waarbij de vraag centraal stond of eiseres bij ziekmelding recht had op herleving van de WW-uitkering na haar WAZO-uitkering. Deze vraag werd volgens eiseres telkens bevestigend beantwoord. Hierdoor en door de hervatting van de verplichtingen die verbonden zijn aan de WW-uitkering, is bij eiseres het vertrouwen gewekt dat zij na haar zwangerschapsverlof recht had op herleving van haar WW-uitkering per 10 juli 2020.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
In artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW in samenhang met artikel 19 van de WW is opgenomen dat iemand geen recht meer heeft op een WW-uitkering vanaf het moment dat die persoon een uitkering op grond van de ZW ontvangt. Uit artikel 43, eerste lid, van de WW volgt dat wanneer het recht op een WW-uitkering na eindiging van dat recht weer herleeft, de WW-uitkering blijft lopen voor zo lang als de tussentijdse beëindiging geduurd heeft. In het derde lid van artikel 43 van de WW is een uitzondering op deze regel opgenomen. Deze bepaling luidt als volgt:
“Voor de persoon, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel e of f, van de Ziektewet worden voor de vaststelling van de periode tussen de eindiging en de herleving van het recht op uitkering, telkens nadat het recht op uitkering is geëindigd wegens ziekte, de eerste dertien weken waarin de persoon een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet buiten beschouwing gelaten”.
4.2
Uit deze bepaling volgt dat in geval van beëindiging van het recht op WW-uitkering vanwege ziekte als gevolg van zwangerschap of bevalling, waarna een ZW-uitkering volgt, de eerste dertien weken van de ZW-uitkering worden afgetrokken van de periode waarover (eventueel) nog recht op een WW-uitkering zou bestaan. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat deze uitzondering is opgenomen, omdat vrouwen die ziek zijn als gevolg van zwangerschap of bevalling sinds 1 mei 2007 recht hebben op een ZW-uitkering van 100% van hun dagloon. Zij ontvangen de eerste dertien weken dat zij ziek zijn een ZW-uitkering in plaats van een WW-uitkering. Daarom wordt in zo’n geval de duur van de WW-uitkering niet verlengd.
4.3
Eiseres heeft zich ziek gemeld met zwangerschapsklachten op 13 januari 2020. Dit betekent dat zij ziek is geworden binnen de laatste dertien weken van de periode waarover zij nog recht had op WW. Uit het hiervoor weergegeven wettelijk kader volgt, anders dan eiseres stelt, dat de aanspraak op een WW-uitkering na 10 juli 2020 niet kon worden verlengd met de periode die was gelegen tussen 13 januari 2020 en 1 april 2020. De beroepsgrond van eiseres dat in haar geval de WW-uitkeringsduur na afloop van de zwangerschaps- en bevallingsuitkering op 10 juli 2020 nog met een periode van 11 weken moest worden verlengd, slaagt daarom niet.
5. Voor zover eiseres heeft gesteld dat zij vertrouwen kon ontlenen aan de brief van
18 februari 2020 overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat de brief van 18 februari 2020 een standaardbrief is die wordt verstuurd wanneer iemand zich vanuit een WW-uitkeringssituatie ziek meldt bij het UWV. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres hieraan geen rechten kon ontlenen.
6. Het is spijtig dat eiseres, op grond van de informatie die zij van de medewerkers van het UWV stelt te hebben gekregen, er van uit is gegaan dat het recht op een WW-uitkering vanaf 10 juli 2020 zou herleven. De rechtbank kan eiseres echter geen gelijk geven. De eerder genoemde wetsartikelen waarop verweerder zijn besluit heeft gebaseerd zijn namelijk dwingendrechtelijk van aard. Dit betekent dat de rechtbank hier in het algemeen, maar ook in het geval van eiseres, niet van af kan wijken. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder de toepasselijke wetsartikelen op juiste wijze heeft toegepast. Uit deze regels volgt dat eiseres na 10 juli 2020 geen recht had op een WW-uitkering.
7. Uit al het voorgaande volgt dat de beroepsgronden van eiseres geen doel treffen. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Kleine, rechter, in aanwezigheid van H.J. Hovinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.