ECLI:NL:RBDHA:2021:7412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
20/1657 en 20/4238
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER en opheffing inreisverbod met betrekking tot schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in de zaken AWB 20/1657 en AWB 20/4238, waarbij eiser, een Servische nationaliteit houder, zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER en de opheffing van een inreisverbod aanvoert. Eiser had op 19 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument om bij zijn gestelde echtgenoot te verblijven. Echter, eiser had eerder een inreisverbod van vijf jaar opgelegd gekregen en was op 10 juli 2013 uitgezet. Eiser heeft in 2020 een aanvraag ingediend tot opheffing van het inreisverbod, maar deze werd afgewezen omdat hij niet kon aantonen dat hij de helft van de tijd buiten de EU had verbleven. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een schijnrelatie tussen eiser en zijn referente, gezien de tegenstrijdige verklaringen tijdens de hoorzitting en het ontbreken van bewijs van een duurzame relatie. De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard, waarbij het inreisverbod werd gewijzigd naar een licht inreisverbod van twee jaar. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voor opheffing voldeed, wat hij niet had gedaan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte had afgezien van het horen in bezwaar, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/1657 en AWB 20/4238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. Vurdelja),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

In het besluit van 18 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
In het besluit van 25 februari 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 mei 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot opheffing van het inreisverbod afgewezen.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per Skypeverbinding plaatsgevonden op 18 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Een tolk is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1976 en heeft de Servische nationaliteit. Eiser heeft op 19 februari 2019 een aanvraag ingediend tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Hij beoogt verblijf bij zijn gestelde echtgenoot, [referent] (referente).
1.1.
Aan eiser is op 28 juni 2013 een inreisverbod voor de duur van vijf jaar opgelegd. Hij is op 10 juli 2013 uitgezet en op een onbekende datum Nederland weer binnengekomen. Eiser heeft op 2 maart 2020 een aanvraag ingediend tot opheffing van het inreisverbod.
2. Verweerder heeft in bestreden besluit 1 het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsdocument EUR/EER ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser met referente een relatie is aangegaan met als enig doel het in de Verblijfsrichtlijn [1] neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten. Volgens verweerder waren er in dit geval meerdere indicatoren die onafhankelijk van elkaar en in samenhang bezien een onderzoek rechtvaardigden naar de vraag of sprake is van misbruik van de Verblijfsrichtlijn. Daarom heeft verweerder aanleiding gezien om eiser en referente te horen. Tijdens de hoorzitting hebben eiser en referente op een aantal belangrijke punten tegenstrijdige verklaringen afgelegd.
3. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot opheffing van zijn inreisverbod afgewezen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij ten minste de helft van de duur van zijn inreisverbod buiten de EU heeft verbleven. Hij heeft niet de benodigde bewijsstukken overgelegd, zodat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor opheffing van het inreisverbod. Verder wordt het inreisverbod ook niet op grond van artikel 8 van het EVRM [2] opgeheven. Wel heeft verweerder, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2017, aanleiding gezien om het inreisverbod in te korten tot 2 jaar.
AWB 20/1657 – verblijfsdocument EU/EER
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiser voert aan dat verweerder het leeftijdsverschil tussen hem en referente niet als indicator mag gebruiken. Daarnaast heeft verweerder de verklaringen ten onrechte tegenstrijdig geacht. Het gaat slechts om kleine nuanceverschillen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er voldoende indicatoren waren om een nader onderzoek te rechtvaardigen. Op grond van de tegenstrijdige verklaringen is volgens verweerder sprake van een schijnrelatie tussen eiser en referente.
Wat zijn de regels?
6. De rechtbank overweegt dat de richtsnoeren [3] een handvat bieden voor de interpretatie van de Verblijfsrichtlijn. Paragraaf 4.2 van de richtsnoeren vermeldt dat lidstaten individuele gevallen mogen onderzoeken wanneer een gegrond vermoeden van misbruik of fraude bestaat. Hierbij kunnen lidstaten zich baseren op eerdere analyses en ervaringen die aantonen dat een duidelijk verband bestaat tussen gevallen waarin misbruik is bewezen en bepaalde kenmerken van deze gevallen. De lidstaten kunnen daarbij een reeks indicatieve criteria vaststellen die doen vermoeden dat de door de Verblijfsrichtlijn verleende rechten waarschijnlijk zijn misbruikt, met als enig doel inbreuk te maken op de nationale immigratiewetgeving. Deze criteria kunnen eventueel leiden tot het instellen van een onderzoek, dat een afzonderlijk onderhoud met elk van de echtgenoten of partners kan omvatten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De rechtbank constateert dat eiser in bezwaar een aantal indicatoren – namelijk de illegale inreis, het illegaal verblijf en het leeftijdsverschil – niet heeft betwist. Voorts betwist eiser in beroep wel de indicator over het leeftijdsverschil, maar niet de andere indicatoren (o.a. over het niet spreken van een gemeenschappelijke taal en weinig tot geen bewijsstukken ter ondersteuning van de relatie). De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de andere indicatoren niet meer in geschil zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de indicatoren in samenhang bezien het onderzoek van verweerder rechtvaardigen. Dat ondanks groot leeftijdsverschil een relatie stabiel kan zijn maakt niet dat verweerder groot leeftijdsverschil niet als indicator mag hanteren.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres en referente op essentiële punten verschillend hebben verklaard. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] volgt dat van een vreemdeling en een referent mag worden verwacht dat zij over belangrijke gebeurtenissen in hun leven, ook al hebben die zich reeds lange tijd geleden afgespeeld, eenduidige verklaringen afleggen. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van eiseres en referente op diverse belangrijke onderdelen verschillende tegenstrijdigheden bevatten. De tegenstrijdige verklaringen zien onder meer op de startdatum van het samenwonen, het blijven slapen van de dochters van eiser en het betalen van de huur. Met de stelling dat het om kleine nuanceverschillen gaat heeft eiser de tegenstrijdigheden niet weggenomen. De schermafbeelding van de bankafschriften neemt de tegenstrijdigheid van de verklaringen over het betalen van de huur niet weg. Nog los van de ‘ex tunc’ toetsing in beroep, is uit de schermafbeelding niet op te maken wiens bankrekening het betreft.
8.1.
Eiser heeft verder geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij een duurzame relatie heeft met referente. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich, gelet op de tegenstrijdige verklaringen, op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een schijnrelatie.
AWB 20/4238 – opheffing van het inreisverbod
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
9. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat niet is gebleken dat hij buiten de EU heeft verbleven. Hij is immers op 10 juli 2013 onder toezicht uitgezet. Als verweerder beweert dat hij niet buiten de EU heeft verbleven moet verweerder dat aannemelijk maken. Voorts heeft eiser met de overgelegde betalingsbewijzen aangetoond dat hij met referente samenwoont. Ook heeft hij de familierechtelijke relatie tussen hem en zijn kinderen aangetoond. Verweerder heeft ten onrechte het inreisverbod gewijzigd in een licht inreisverbod van twee jaar. Het eerste inreisverbod is immers al verstreken. Verweerder heeft de oplegging van het lichte inreisverbod onvoldoende gemotiveerd. Daarbij verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank van 21 februari 2020 [5] . Tot slot heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar.
10. Voor verweerder hebben de beroepsgronden niet tot een ander oordeel geleid. Verweerder heeft het inreisverbod gewijzigd naar een licht inreisverbod voor de duur van twee jaar. Daarmee is geen nieuw inreisverbod opgelegd.
Wat zijn de regels?
11. Ingevolge artikel 6.5b, tweede lid, van het Vb kan verweerder op aanvraag het inreisverbod opheffen, indien de vreemdeling aantoont dat hij sinds zijn vertrek uit Nederland na het inreisverbod een ononderbroken periode van ten minste de helft van de duur van het inreisverbod buiten Nederland heeft verbleven en hij zich in die periode niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en dat hij niet aan strafvervolging onderworpen is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voor opheffing van het inreisverbod in aanmerking komt. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij ten minste twee en een half jaar buiten de EU heeft verbleven. Dat eiser op 10 juli 2013 is uitgezet betekent nog niet dat hij daarom ook ten minste de helft van de duur van het inreisverbod buiten de EU heeft verbleven. Het is aan eiser om aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voor opheffing voldoet. Daarin is hij niet geslaagd.
13. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte het inreisverbod niet op grond van artikel 8 van het EVRM heeft opgeheven. Eiser heeft zijn relatie met referente niet nader onderbouwd. Uit de schermafbeelding van de bankafschriften van de huur blijkt niet dat eiser met referente samenwoont. Uit de schermafbeelding is immers niet op te maken wiens bankrekening het betreft. Verder heeft eiser geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn relatie met referente. Eiser heeft evenmin de familierechtelijke relatie met zijn kinderen aangetoond. De in beroep overgelegde kopieën van de geboorteaktes van zijn kinderen leiden niet tot een ander oordeel. Nog los van de ‘ex tunc’ toetsing in beroep en de vraag of de geboorteaktes gelegaliseerd zijn, komt de achternaam van de vader niet overeen met de achternaam van eiser. Aan de in beroep overgelegde verklaringen van zijn dochter Monika en zijn ex vrouw, kan niet de waarde gehecht worden die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Deze verklaringen zijn immers niet objectief (verifieerbaar).
14. Het betoog dat verweerder geen grondslag heeft om het inreisverbod te wijzigen omdat het inreisverbod reeds is verstreken, slaagt niet. Indien eiser van mening is dat zijn inreisverbod is verstreken, is het aan hem om aan te tonen dat hij voor de duur van het inreisverbod buiten de EU heeft verbleven. Niet is gebleken dat hij vijf jaar buiten de EU heeft verbleven. Daarmee is dus niet gebleken dat het inreisverbod van rechtswege is komen te vervallen. Het inreisverbod geldt daarom nog steeds. Verweerder heeft het inreisverbod daarom kunnen wijzigen naar een licht inreisverbod van twee jaar.
15. Het betoog dat verweerder had moeten motiveren waarom het lichte inreisverbod wordt opgelegd, slaagt evenmin. De rechtbank stelt vast dat verweerder de grondslag van het inreisverbod heeft gewijzigd van artikel 66a, zevende lid, van de Vw naar artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. De duur van het inreisverbod is veranderd van vijf naar twee jaar. De zaak waar eiser op wijst, ziet op een ongewenstverklaring van meer dan vijf jaar. In dat geval moet verweerder motiveren waarom eiser een bedreiging voor de openbare orde vormt. In dit geval gaat het om een licht inreisverbod van twee jaar en speelt geen rol of eiser een bedreiging voor de openbare orde vormt. Verweerder heeft dan ook niet het motiveringsbeginsel geschonden.
16. Ten aanzien van de gestelde schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Awb mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
Conclusie
17. De beroepen zijn ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.De mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de Verblijfsrichtlijn, COM 2009 313.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2434.