ECLI:NL:RBDHA:2021:7437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
20/6444
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor medische behandeling in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1976 met de Russische nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel medische behandeling, welke was afgewezen in een eerder besluit van 22 oktober 2018. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard in een besluit van 31 januari 2019. De rechtbank had eerder, op 18 december 2019, het beroep van de eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 22 juli 2020 werd het bezwaar van de eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de eiser ging niet akkoord met de afwijzing van zijn aanvraag.

Tijdens de zitting op 30 maart 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich op het standpunt stelde dat Nederland niet langer het meest aangewezen land is voor de medische behandeling van de eiser, en dat de noodzakelijke zorg in Rusland beschikbaar is. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag geen strijd opleverde met artikel 8 van het EVRM en dat de eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning om humanitaire redenen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet in strijd had gehandeld met de eerdere uitspraak en dat de medische situatie van de eiser niet voldoende onderbouwd was om aan te nemen dat hij niet naar Rusland kon reizen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6444

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Radema).

Procesverloop

In het besluit van 22 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het doel ‘medische behandeling’ afgewezen.
In het besluit van 31 januari 2019 is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het besluit van 31 januari 2019 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 18 december 2019 (AWB 19/1570) heeft deze rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder de opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen.
In het besluit van 22 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per Skypeverbinding plaatsgevonden op 30 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
V. Nazarova. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1976 en heeft de Russische nationaliteit.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat Nederland niet langer het meest aangewezen land is voor de medische behandeling van eiser. Uit het advies van 12 mei 2020 van het Bureau Medische Advisering (BMA) blijkt dat de noodzakelijke medische behandeling in de Russische Federatie aanwezig is. De afwijzing van de aanvraag levert geen strijd op met artikel 8 van het EVRM [1] . Eiser komt ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning om humanitaire redenen of uitstel van vertrek vanwege medische redenen.
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert het volgende aan. Het bestreden besluit voldoet niet aan de opdracht die de rechtbank bij uitspraak van
18 december 2019 aan verweerder heeft gegeven. Verweerder heeft in die uitspraak berust en had aanleiding moeten zien om het bezwaar gegrond te verklaren nu eiser aan het middelenvereiste voldoet. Over de overige voorwaarden voor de verblijfsvergunning is ondoorzichtig en onzorgvuldig door verweerder gecommuniceerd. Bovendien is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd omdat er geen aandacht is besteed aan het negatief reisadvies voor Rusland door de coronapandemie. Er is sprake van strijd met artikel 3 van het EVRM vanwege de risico’s voor de gezondheid van eiser bij het uitstellen van de noodzakelijke operatie en omdat eiser behoort tot de risicogroep met betrekking tot het coronavirus. Door het BMA is ten onrechte niet onderzocht of de noodzakelijke operatie ook op korte termijn in Rusland plaats kan vinden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet voorbij gegaan aan de opdracht die de rechtbank met de uitspraak van 18 december 2019 heeft gegeven. In die uitspraak heeft de rechtbank verweerder de opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende was gemotiveerd waarom eiser niet aan het middelenvereiste voldeed. In het bestreden besluit heeft verweerder alsnog geconcludeerd dat eiser voldoet aan het middelenvereiste. Bovendien heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit in zoverre gegrond verklaard dat eiser van 20 juli 2018 tot 12 mei 2020 wordt geacht in het bezit te zijn geweest van een verblijfsvergunning voor het doel ‘medische behandeling’.
6. Dat de medische situatie van eiser niet eerder in geschil is geweest, maakt niet dat verweerder bij het nemen van een nieuw besluit uit moest gaan van de medische situatie ten tijde van de eerste beslissing op bezwaar. Het protocol Bureau Medische Advisering schrijft immers voor dat verweerder in beginsel geen beslissingen dient te nemen op een BMA advies van ouder dan zes maanden, omdat de medische situatie van de vreemdeling gewijzigd kan zijn. Nu het eerdere BMA advies is opgesteld op 28 augustus 2019, heeft verweerder terecht een nieuw BMA advies opgevraagd en bij het bestreden besluit betrokken.
7. De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn stelling dat verweerder ondoorzichtig of onzorgvuldig over de voorwaarden van de verblijfsvergunning heeft gecommuniceerd. Bij brief van 13 mei 2020 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om te reageren op het BMA advies van 12 mei 2020. Daarvan heeft eiser geen gebruik gemaakt. Uit de brief van 13 mei 2020 valt af te leiden dat dit advies bij de beslissing op bewaar zal worden betrokken nu in de brief expliciet is verwezen naar de uitspraak van de rechtbank van
18 december 2019 en dat verweerder nog een nieuw besluit moest nemen op de aanvraag medische behandeling. Dat eiser in de veronderstelling was dat alleen het middelenvereiste nog ter discussie stond, is dan ook niet te wijten aan de communicatie van verweerder.
8. Ingevolge paragraaf B8/9.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) wordt Nederland gezien als meest aangewezen land voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling in onder andere de volgende situatie:

“3. a. de vreemdeling is in Nederland;

b. er is sprake van medische klachten waarvan de behandeling niet in het land van herkomst of een ander land waar de vreemdeling naar kan vertrekken, kan plaatsvinden;
c. stopzetting van de medische behandeling veroorzaakt een medische noodsituatie; en
d. de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze medische noodsituatie zal naar verwachting langer dan één jaar duren.”
8.1.
Niet in geschil is dat bij uitblijven van de behandeling voor het schildkliercarcinoom, de hyperthyroïdie, de verhoogde bloeddruk en het slaapapnoesyndroom van eiser, op korte termijn een medische noodsituatie kan ontstaan. Bij het uitblijven van de behandeling van diabetes en de bariatrische ingreep wordt geen medische noodsituatie op korte termijn verwacht. Uit het BMA advies van 12 mei 2020 volgt onder meer dat eiser mag reizen en dat voor eisers medische problemen de noodzakelijke medische behandelingen en medicijnen aanwezig zijn. Eiser heeft niet onderbouwd dat het BMA-advies niet inzichtelijk is of dat de noodzakelijke medische zorg voor hem niet toegankelijk of beschikbaar is. De enkele stelling van eiser ter zitting dat in Rusland vanwege het coronavirus er een medicijntekort is en geen operaties gepland worden, is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat Nederland niet (langer) het meest aangewezen land is voor de medische behandeling van eiser.
9. Voorts stelt eiser dat hij niet naar Rusland kan reizen omdat hij tot een van de risicogroepen van het coronavirus behoort, zodat aan hem de verblijfvergunning, dan wel uitstel van vertrek, moet worden verleend. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. Niet is gebleken van een situatie als bedoeld in paragraaf A3/7.1 van de Vc, op grond waarvan verweerder aan eiser uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 had moeten verlenen. Uit het BMA advies blijkt dat eiser in staat is om te reizen en dat voor de medische problemen van eiser de noodzakelijke behandelingen in Rusland aanwezig zijn. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft niet nader onderbouwd dat hij bij een reis naar Rusland een verhoogd risico loopt op besmetting. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser zich zorgen maakt over een potentiële besmetting met het coronavirus, is dat op zichzelf geen reden om de verblijfvergunning of uitstel van vertrek te verlenen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2021.
De rechter is verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.