ECLI:NL:RBDHA:2021:7445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
SGR 19/6405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor extra verdieping bovenop een woning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een extra verdieping op een woning. De vergunninghoudster had op 22 maart 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een derde woonlaag bovenop haar bestaande woning. De eisers, buren van de vergunninghoudster, hebben beroep ingesteld tegen de verleende vergunning, omdat zij van mening waren dat de extra bouwlaag in strijd was met het vigerende bestemmingsplan ‘Oud Rijswijk’, waarin ten hoogste twee bouwlagen zijn toegestaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4, vierde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). De eisers voerden aan dat de vergunning ten onrechte was gekwalificeerd als een dakopbouw en dat er geen ruimte was om de vergunning te verlenen met toepassing van de ‘kruimellijst’. De rechtbank oordeelde echter dat de vergunningverlening in overeenstemming was met de wetgeving en dat de gevolgen voor de bezonning voor de eisers aanvaardbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de vergunning niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en dat de bezwaren van de eisers ongegrond waren.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6405
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2021 in de zaak tussen

1.1. [eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
allen te [woonplaats] , eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder
(gemachtigde: E. Van de Stek).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij], te [woonplaats] , vergunninghoudster,
(gemachtigde: E. Manger).
Procesverloop
In het besluit van 15 mei 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw op de woning aan de [straat 1] [huisnummer 1] , te [plaats] .
In het besluit van 21 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2021. Van de zijde van eisers was de heer [eiser 1] door middel van een skypeverbinding bij de zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghoudster was eveneens bij de zitting aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde.
Overwegingen
1. Vergunninghoudster heeft op 22 maart 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een extra verdieping op haar woning; het gaat om een derde woonlaag bovenop de bestaande twee woonlagen.
2. [eiser 1] is de achterbuurman van vergunninghoudster en woont op het adres [straat 2] [huisnummer 2] , te [plaats] . [eiser 2] woont in de woning naast die van [eiser 1] , op het adres [straat 2] [huisnummer 3] . [eiser 3] woont op het adres [straat 2] [huisnummer 4] .
3. Op grond van het vigerende bestemmingsplan ‘Oud Rijswijk’ zijn ten hoogste twee bouwlagen toegestaan, waardoor de aanvraag van vergunninghoudster door verweerder mede is aangemerkt als een aanvraag voor het gebruiken van gronden of gebouwen in strijd met het bestemmingsplan.
4. Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4, vierde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) heeft verweerder de omgevingsvergunning bij het primaire besluit verleend.
5. Eisers hebben in beroep allereerst aangevoerd dat verweerder de geplande extra bouwlaag ten onrechte heeft gekwalificeerd als een dakopbouw. Eisers hebben er in dit verband op gewezen dat in het vigerende bestemmingsplan een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds een bouwlaag en anderzijds een dakopbouw. Dit onderscheid had verweerder – aldus eisers – ook moeten maken bij het beoordelen van de vergunningaanvraag. Er was daarom geen ruimte om de vergunning te verlenen met toepassing van de ‘kruimellijst’ alsof het een dakopbouw betrof. Dit klemt volgens eisers temeer nu bij de voorbereiding van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de dakopbouw van [eiser 2] en [eiser 3] was aangegeven dat een uitbreiding met een bouwlaag niet zou worden toegestaan.
Eisers hebben verder naar voren gebracht dat verweerder in het primaire besluit nog de voorwaarde had gesteld dat de buren akkoord waren en dat er geen sprake was van schaduwhinder. In het bestreden besluit heeft verweerder deze voorwaarden laten vervallen. Daardoor worden eisers benadeeld en is er sprake van onzorgvuldigheid in de besluitvorming. Eisers hebben er ook in dit verband op gewezen dat bij de aanvraag voor een vergunning voor de dakopbouw van [eiser 2] en [eiser 3] wel eisen werden gesteld aan de schaduwhinder en dat de dakopbouw destijds onder een hoek van 45 graden moest worden gerealiseerd.
Eisers hebben tot slot betoogd dat niet wordt voldaan aan de door verweerder gehanteerde norm voor schaduwhinder. De norm van verweerder gaat uit van twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. Door de toevoeging van een derde bouwlaag van 3 meter, die wordt opgetrokken op een afstand van 9 meter tot de woning van [eiser 1] , leidt dit ertoe dat het aantal bezonningsuren wordt gereduceerd tot nihil. Er wordt daarom niet voldaan aan de door verweerder gehanteerde norm voor schaduwhinder.

6.De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

6.1.
Niet in geschil is dat de extra bouwlaag niet in overeenstemming is met het vigerende bestemmingsplan. Daarom heeft verweerder de vergunning verleend met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo. Op grond van dat artikel kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
6.2.
Eisers hebben – kort gezegd – betoogd dat er te veel schaduwhinder ontstaat en dat niet wordt voldaan aan de door verweerder gehanteerde norm van twee bezonningsuren per dag.
6.3.
Voor de bezonning van woningen bestaan geen wettelijke normen. Dit neemt echter niet weg dat in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning, bij de beoordeling of een project al dan niet strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening, een afweging dient plaats te vinden van alle betrokken belangen.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen wat betreft de bezonning voor eisers aanvaardbaar zijn. Het bezonningsschema dat bij het primaire besluit is gevoegd, laat de schaduwvorming zien op ieder uur van de dag, van 09:00 tot 18:00 uur op de dag dat de zonstand in de te beoordelen periode volgens de TNO-norm het laagst is, te weten 19 februari. Ter zitting is door verweerder en vergunninghoudster toegelicht dat er van extra schaduwvorming geen sprake is. Dit komt door de bestaande bebouwingsdichtheid en de bestaande hoogte van gebouwen in de directe omgeving. Het gaat dan met name om het naast de woning van vergunninghoudster gelegen appartementencomplex van 11,42 meter hoog. Dit appartementencomplex veroorzaakt, of er nu wel een extra bouwlaag wordt gerealiseerd op de woning van vergunninghoudster of niet, de hele dag schaduwvorming op de percelen van eisers. Daardoor is er van extra schaduwvorming geen sprake.
6.5.
In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat het standpunt van verweerder ten aanzien van de bezonning onjuist is. Het had op de weg van eisers gelegen om, bijvoorbeeld met een contra-expertise, de bevindingen uit het bezonningsonderzoek te weerspreken. Zij hebben dit niet gedaan. De enkele stelling van eisers dat de afstand van 9 meter tot de woning van [eiser 1] met zich meebrengt dat het aantal bezonningsuren wordt gereduceerd tot nihil, is onvoldoende. Dat, zoals eisers hebben aangevoerd, een extra bouwlaag op de woning van vergunninghoudster leidt tot minder licht in de woning van [eiser 1] , maakt het voorgaande niet anders. De TNO-norm betreft de bezonningsuren. Zoals onder 6.4 is overwogen, brengt de geplande extra bouwlaag van eiseres in het aantal bezonningsuren geen verandering. Uit wat eisers hebben aangevoerd, blijkt verder niet dat sprake is van een zodanige afname van daglichttoetreding dat sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
6.6.
Naast het vereiste dat de omgevingsvergunning niet strijdig mag zijn met een goede ruimtelijke ordening, kan een omgevingsvergunning bij strijd met het bestemmingsplan slechts worden verleend met 1) toepassing van het de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking, 2) in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen of 3) in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Met de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen wordt gedoeld op artikel 4 van bijlage II bij het Bor. In dit geval heeft verweerder met toepassing van artikel 4, vierde lid, van bijlage II bij het Bor de vergunning verleend.
6.7.
In artikel 4, vierde lid, van bijlage II bij het Bor zijn de volgende gevallen benoemd die in aanmerking komen voor vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wabo: een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.
6.8.
Eisers hebben – kort gezegd – betoogd dat een extra bouwlaag niet een geval is dat onder artikel 4, vierde lid, van bijlage II bij het Bor kan worden geschaard en dat verweerder niet met toepassing van deze bepaling de omgevingsvergunning had mogen verlenen.
6.9.
In het Bor is geen nadere beschrijving opgenomen van wat onder een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw moet worden verstaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in dit verband overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor een uitleg dat het bij een dakopbouw als bedoeld in deze bepaling niet kan gaan om een uitbreiding van een gebouw met een extra verdieping (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1627) en 5 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1770).
6.10.
Gelet hierop valt de extra bouwlaag, waar de omgevingsvergunning in voorziet, wel onder de reikwijdte van artikel 4, vierde lid, van bijlage II van het Bor. Dat eisers hebben aangevoerd dat in het vigerende bestemmingsplan een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds een dakopbouw en anderzijds een bouwlaag maakt dit niet anders. Het gaat in dit geval immers om de toepassing van de Wabo en het Bor, juist omdat de vergunning in afwijking van het bestemmingsplan wordt verleend. Voor toepassing van begripsomschrijvingen zoals die zijn opgenomen in het bestemmingsplan is dan ook geen plaats.
6.11.
Eisers hebben verder naar voren gebracht dat verweerder in het primaire besluit de voorwaarde had opgenomen dat de buren akkoord waren en dat er van schaduwhinder geen sprake zou zijn. Doordat verweerder deze voorwaarden, zonder dat eisers daarvan een punt hadden gemaakt in de bezwaarfase, heeft laten vervallen met het bestreden besluit wordt volgens eisers hun positie benadeeld en is er sprake van onzorgvuldigheid.
6.12.
Het is vaste rechtspraak dat uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb volgt dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaatsvindt en dat de bezwaarschriftenprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging van het primaire besluit, waarin ruimte is voor herstel, die niet is gebonden aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2483). Door de genoemde voorwaarden te laten vervallen, treedt verweerder dan ook niet buiten de grenzen die artikel 7:11, eerste lid, van de Awb stelt aan de heroverweging in bezwaar. Zoals verweerder heeft toegelicht, moest bij het verlenen van deze omgevingsvergunning – en in de heroverweging van de vergunning in de bezwaarfase – worden beoordeeld of er sprake was van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat enkel het ontbreken van toestemming van omwonenden niet voldoende is om te concluderen dat het verlenen van de omgevingsvergunning strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. Hetzelfde geldt voor het ontstaan van enige hinder, indien die hinder vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar wordt geacht. Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt gesteld dat deze voorwaarden niet als zodanig in de omgevingsvergunning mochten worden opgenomen en heeft aanleiding mogen zien om deze in het besluit op bezwaar te schrappen. Voor zover eisers hebben willen betogen dat het onzorgvuldig is dat aanvankelijk verkeerde voorschriften aan de omgevingsvergunning zijn verbonden, valt dat buiten de omvang van dit geding. In deze beroepsprocedure staat immers het bestreden besluit centraal en niet het primaire besluit.
6.13.
Tot slot hebben eisers erop gewezen dat verweerder [eiser 2] en [eiser 3] eerder te kennen heeft gegeven dat geen vergunning zou worden verleend voor een derde bouwlaag voor hun woningen en dat hun dakopbouw – vanwege de schaduwhinder – onder een hoek van 45 graden moest worden gerealiseerd. Voor zover eisers hiermee een beroep hebben gedaan op het gelijkheidsbeginsel, is de rechtbank van oordeel dat eisers onvoldoende hebben aangevoerd waaruit blijkt dat het om gelijke gevallen gaat. De vergunningverlening ten aanzien van de woningen van [eiser 2] en [eiser 3] , die zich in een andere straat bevinden, vond plaats in respectievelijk 1998 en 1992. Sindsdien heeft ook een wijziging van planologische regels en beleid plaatsgevonden. Verweerder heeft verder toegelicht dat ook de aanvragen die destijds zijn ingediend wat betreft de bouwplannen in omvang en maatvoering verschillen van de aanvraag van vergunninghoudster. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
6.14.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
6.15.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, rechter, in aanwezigheid van mr. Z. Jainullah, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.