Op 20 januari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Meijer, in beroep ging tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. De zaak betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door verweerder, die op 12 september 2018 een inspectie uitvoerde bij de woningen van eiser. Tijdens deze inspectie werd geconstateerd dat er een grote hoeveelheid goederen aanwezig was, wat leidde tot een brandgevaarlijke situatie. Verweerder besloot daarop om bestuursdwang toe te passen en de kosten hiervan op eiser te verhalen. Eiser was het niet eens met deze besluiten en stelde dat de situatie in zijn woning niet zo gevaarlijk was als werd gesteld. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake was van een concreet risico voor de veiligheid van personen in de woning en het flatgebouw. De rechtbank bevestigde de rechtmatigheid van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang, maar oordeelde dat het kostenverhaal niet rechtmatig was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het betrekking had op het kostenverhaal, omdat verweerder niet had voldaan aan het proportionaliteitsbeginsel. Eiser had recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.