ECLI:NL:RBDHA:2021:7563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
NL21.6367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidscriteria onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de asielaanvraag van eiser, een onderdaan van Belarus, die zijn aanvraag in Nederland had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Letland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij de rechtbank zich moest buigen over de ontvankelijkheid van het beroep en de inhoudelijke gronden van eiser. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, ondanks dat het beroepschrift te laat was ingediend, omdat eiser niet in verzuim was geweest. Dit was te wijten aan de wijze waarop het besluit door verweerder was verzonden, zonder duidelijke begeleidende brief.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke gronden van eiser beoordeeld. Eiser voerde aan dat zijn aanvraag op grond van artikel 11 van de Dublinverordening in behandeling moest worden genomen, omdat zijn echtgenote en minderjarige kind ook asiel hadden aangevraagd in Nederland. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van het gezin en dat de procedures van eiser en zijn gezinsleden gelijktijdig behandeld hadden moeten worden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van het gezin in acht genomen moeten worden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6367
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [#]

(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2021 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Letland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak met kenmerk NL21.6368 (voorlopige voorziening), plaatsgevonden op 28 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Belarussische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Eiser is op [datum 1] vertrokken uit Belarus. Eiser is met een directe vlucht vanuit [stad] naar Amsterdam gereisd. Eiser heeft op 7 november 2020 asiel aangevraagd in Nederland.
1.1
Uit EU-Vis en het overgelegde paspoort blijkt dat eiser op [datum 2] door de buitenlandse vertegenwoordiging van Letland te Minsk in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, geldig van 10 juni 2018 tot 31 mei 2021. Op grond van deze informatie heeft verweerder bij Letland een verzoek tot overname op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening1 gedaan. Letland heeft dit verzoek aanvaard op 26 januari 2021.
1. Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de
Omdat volgens verweerder Letland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw2.
2. Onder meer de moeder, stiefvader en zus van eiser hebben rechtmatig verblijf in Nederland. De echtgenote van eiser, [echtgenote] , en zijn minderjarige zoon
(1 jaar), [zoon] , verblijven sinds 27 februari 2021 in Nederland en hebben hier op 28 februari 2021 asiel aangevraagd. Verweerder heeft op 6 mei 2021 laten weten dat de asielaanvraag van de echtgenote en zoon van eiser wel in behandeling zijn genomen.
Is het beroep ontvankelijk?
3. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het beroep ontvankelijk is. Het beroepschrift is namelijk ontvangen op 26 april 2021 en dit is buiten de daarvoor gestelde wettelijke termijn van één week.3 De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit tijdig door eiser is ontvangen en dat op de juiste wijze, zoals voorgeschreven in artikel 3:41 van de Awb4, is bekendgemaakt.
De rechtbank volgt echter het betoog van eiser dat op grond van artikel 6:11 van de Awb niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. De rechtbank stelt in dit kader vast dat het bestreden besluit per faxbericht aan eiser is toegezonden tezamen met onder meer een aantal medische stukken die de gemachtigde van eiser heeft opgevraagd bij verweerder. Het eerste deel van het faxbericht bevat de zeven pagina’s overige stukken. Het tweede deel van het faxbericht bevat het bestreden besluit. De rechtbank stelt verder vast dat het faxbericht geen begeleidende brief bevat. Als gevolg van deze wijze van toezenden van het bestreden besluit heeft de gemachtigde van eiser niet tijdig onderkend dat het bestreden besluit is gevoegd achter de overige stukken. Het lag op de weg van verweerder om ofwel het faxbericht te beginnen met een begeleidende brief waaruit duidelijk blijkt dat het faxbericht tevens een besluit bevat, dan wel om het bestreden besluit en de overige stukken in twee, aparte faxberichten te verzenden. Dit geldt temeer omdat het gaat om een asielprocedure waarin korte beroepstermijnen gelden. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid worden aangenomen dat eiser in verzuim is geweest.
3.1
De rechtbank komt toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Hierna worden de inhoudelijke beroepsgronden besproken.
behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Dublinverordening).
2 Voluit: Vreemdelingenwet 2000.
3 Op grond van artikel 69, tweede lid, aanhef en onder b, Vw bedraagt de beroepstermijn één week indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 Vw. Op grond van artikel 6:9 van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4 Voluit: Algemene wet bestuursrecht.
Terecht niet in behandeling genomen?
Beroepsgronden eiser
4. Eiser voert als eerste aan dat verweerder zijn aanvraag op grond van artikel 10 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen, omdat ten tijde van het bestreden besluit voorzienbaar was dat de situatie die daarin staat zou intreden of in ieder geval nu duidelijk is dat er nu daarvan sprake is.
Ook voert eiser aan dat verweerder op grond van artikel 11 van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag, verweerder de asielaanvraag van zijn echtgenote, die mede is gedaan voor hun minderjarige zoon, in behandeling heeft genomen. Volgens eiser kon verweerder de procedures gelijktijdig afwikkelen omdat op het moment van de asielaanvraag van de echtgenote en zoon nog geen besluit was genomen op de asielaanvraag van eiser.
Daarnaast is verweerder volgens eiser verantwoordelijk voor de behandeling van zijn asielaanvraag op grond van artikel 16 van de Dublinverordening omdat er een fysieke en emotionele afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen hem en zijn ernstig zieke moeder die rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Als laatste voert eiser aan dat hij niet kan worden overgedragen aan Letland, omdat dit zou getuigen van onevenredige hardheid als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Letland is voor eiser namelijk niet veilig gelet op de nabijheid van Belarus en de politieke spanningen en geopolitieke verhoudingen. Het is, zoals hij heeft toegelicht ter zitting, onevenredig hard om hem naar Letland te sturen vanwege de stress die hij daar zal ervaren.
Overwegingen/Verweer verweerder
5. Volgens verweerder doet de situatie als bedoeld in artikel 10 van de Dublinverordening zich niet voor.
Eiser kan eiser ook geen aanspraak maken op artikel 11 van de Dublinverordening, omdat de aanvragen van eiser en zijn echtgenote en kind niet met dusdanig korte tussenpozen zijn ingediend dat de procedures waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald allemaal tegelijk konden worden afgewikkeld. Tussen de asielaanvraag van eiser op 7 november 2020 en die van zijn echtgenote en zoon op 28 februari 2021 zitten bijna vier maanden.
Daarbij is volgens verweerder van belang dat de verantwoordelijke lidstaat voor de asielaanvraag van eiser reeds was vastgesteld met het claimakkoord van Letland op
26 januari 2021, waarmee de vaststellingsprocedure was afgerond. Dat er wellicht toch een andere lidstaat verantwoordelijk zou kunnen zijn, doet hier volgens verweerder niet aan af. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de moeder van eiser vanwege haar ziekte afhankelijk is van zijn zorg en ook niet blijkt dat sprake is van psychisch lijden waaruit een afhankelijkheidsrelatie zou blijken. Daartoe stelt verweerder dat er sprake moet zijn van een exclusieve afhankelijkheid.5
Ten slotte stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Voor zover eiser aanvoert dat Letland zich niet houdt aan de Europese richtlijnen6 en de waarborgen die daaruit voortvloeien stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser hierover bij de autoriteiten in Letland behoort te
5 Verweerder verwijst onder meer naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30 september 2021, vindplaats: ECLI:NL:RVS:2020:2296.
6 Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn, Procedurerichtlijn
klagen. Ook eventuele asielmotieven dient eiser bij de autoriteiten van Letland naar voren te brengen. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat ten aanzien van Letland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Een overdracht aan Letland getuigt in dat licht bezien ook niet van een onevenredige hardheid.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 10 Dublinverordening
6. De rechtbank overweegt allereerst dat een beroep op artikel 10 van de Dublinverordening niet slaagt. Uit artikel 10 van de Dublinverordening volgt dat wanneer een gezinslid van de verzoeker in een lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, waarover in eerste aanleg nog geen beslissing ten gronde is genomen, die lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van het gezinslid, als de betrokkenen dat wensen. De rechtbank stelt vast dat uit artikel 7 van de Dublinverordening volgt dat voor een beroep op artikel 10 het moment dat eiser zijn asielaanvraag heeft ingediend leidend is. Op dat moment – 7 november 2020 – was er nog geen sprake van een door een gezinslid ingediende asielaanvraag nu de echtgenote van eiser pas op 28 februari 2021 een asielaanvraag heeft ingediend.
6.1
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 11 Dublinverordening
7. Daarentegen slaagt het beroep op artikel 11 van de Dublinverordening wel gelet op het volgende.
7.1
Op grond van artikel 11, aanhef en onder sub a, van de Dublinverordening is, wanneer meerdere lidstaten voor meerdere gezinsleden verantwoordelijk zouden zijn en de procedures gelijktijdig kunnen worden behandeld, de lidstaat die voor de meeste gezinsleden verantwoordelijk is, verantwoordelijk voor alle gezinsleden.
7.2
Niet in geschil is dat eiser en zijn echtgenote en kind gezinsleden zijn als bedoeld in dit artikel en verweerder stelt zelf vast dat hij verantwoordelijk is voor twee van de drie gezinsleden.
7.3
De vraag ligt voor of de procedures van eiser, zijn echtgenote en zijn kind, waarbij de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald in het kader van de Dublinverordening, gelijktijdig konden worden behandeld. De rechtbank is het met eiser eens dat verweerder dat in dit geval had kunnen en ook moeten doen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de echtgenote en het kind van eiser reeds een maand voor het bestreden besluit van eiser in Nederland zijn aangekomen. Daarbij heeft eiser al in de zienswijze erop gewezen dat zij in Nederland zijn en dat zij asiel hebben aangevraagd. Op dat moment was er in de procedure van eiser dus nog geen besluit genomen, maar slechts een voornemen uitgebracht. Verder was er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit ook in de asielprocedures van de echtgenote en hun kind nog geen besluit genomen. Verweerder heeft gelet op deze feiten en omstandigheden van dit geval, geen gegronde redenen gegeven waarom in de procedure van eiser niet kon worden gewacht met het nemen van een besluit en in het verlengde daarvan, waarom de procedures van eiser, zijn echtgenote en zijn kind, waarbij de verantwoordelijke
lidstaat wordt bepaald in het kader van de Dublinverordening, niet gelijktijdig konden worden behandeld. De stelling van verweerder dat er vier maanden zitten tussen de asielaanvragen, treft geen doel. In dit geval is namelijk niet gebleken dat de procedures daardoor niet gelijktijdig konden worden afgedaan. Ook de stelling van verweerder dat er ten tijde van de binnenkomst van eisers echtgenote en hun kind al een claimakkoord tussen Nederland en Letland lag ten aanzien van eiser, treft geen doel. Dat een claimakkoord tot stand is gekomen ten aanzien van eisers asielaanvraag, maakt namelijk niet dat geen geslaagd beroep op artikel 11 Dublinverordening gedaan kan worden. Deze stelling van verweerder vindt geen steun in de tekst (waaronder de preambule) van de Dublinverordening en in de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie. Voor de beperkte kijk op deze materie is daarmee dus geen grondslag. Dit geldt temeer nu uit de preambule van de Dublinverordening voortvloeiende waarborgen met betrekking tot het familie- en gezinsleven en de belangen van het kind, waar deze bepalend zijn voor het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat, hun weerslag gevonden hebben in onder meer artikel 11. Verweerder heeft dit onvoldoende voor ogen gehouden bij het beoordelen van het beroep op artikel 11 van de Dublinverordening.
7.4
Nu verweerder zich verantwoordelijk acht voor de behandeling van de asielaanvraag van de meeste gezinsleden, te weten de echtgenote en het kind van eiser, dient verweerder op grond van artikel 11 van de Dublinverordening ook de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen.
7.5
Deze beroepsgrond slaagt en dit maakt het beroep al gegrond. De rechtbank zal volledigheidshalve de overige beroepsgronden hierna nog wel bespreken.
Artikel 16 Dublinverordening
8. Het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening slaagt niet gelet op het volgende.
8.1
Artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening, bepaalt, voor zover van belang, dat lidstaten ervoor zorgen dat, wanneer de ouder van een verzoeker die wettig verblijft in een van de lidstaten en die afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, dat die verzoeker kan blijven bij de ouder.
8.2
Nog daargelaten of bij een beroep op artikel 16 van de Dublinverordening sprake moet zijn van exclusieve afhankelijkheid, is de rechtbank het met verweerder eens dat niet gebleken is van afhankelijkheid in de zin van dit artikel. Eiser heeft ter onderbouwing van de gestelde afhankelijkheid een verklaring overgelegd van het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis van 28 september 2020 waaruit blijkt dat zij op 9 oktober 2020 een openbuikoperatie heeft ondergaan. Verder heeft hij een verklaring van een huisarts van
27 mei 2021 overgelegd, waaruit onder meer blijkt dat zij goed hersteld is van de operatie en dat zij is doorverwezen naar de GGZ vanwege angstklachten. Uit deze stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de moeder van eiser zodanige zorg nodig heeft, en ook niet dat zij zodanig psychisch afhankelijk van eiser is, dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 16 van de Dublinverordening. De rechtbank begrijpt de wens van eiser en zijn moeder om bij elkaar te zijn, maar dit is onvoldoende in dit kader. De stelling van eiser ter zitting dat de behandeling voor de lichamelijke, medische problemen van zijn moeder nog niet is afgerond, doet hier niet aan af omdat dit niet met stukken is onderbouwd en hier ook niet direct de afhankelijkheid van eiser uit blijkt.
Artikel 17 Dublinverordening
9. Het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening slaagt daarentegen wel gelet op het volgende.
9.1
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
9.2
De rechtbank is het met verweerder eens dat niet is gebleken dat ten aanzien van Letland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat niet is gebleken dat eiser zich niet kan wenden tot de Letse autoriteiten vanwege de mogelijke invloed van de Letse autoriteiten. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt niet van een dergelijke situatie, reeds omdat de overgelegde stukken zien op Litouwen en niet op Letland. Dat eiser zoals hij ter zitting heeft toegelicht, stress zal ondervinden vanwege de actuele gebeurtenissen met Letse activisten is begrijpelijk, maar hoeft geen reden te zijn voor verweerder om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. In zoverre is het bestreden besluit dus houdbaar op dit punt.
9.3
De rechtbank begrijpt dat eiser met zijn stelling dat hij graag bij zijn gezin wil blijven in Nederland, ook betoogt dat verweerder op grond daarvan toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat het uit elkaar halen van het gezin van een onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank is het eens met eiser dat verweerder in dit geval in het besluit geen en ter zitting onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het feit dat het hier om een gezin gaat, dat bij een overdracht van eiser aan Letland voor lange tijd gescheiden zal worden, terwijl dit gezin in Belarus altijd samen heeft geleefd. In het bijzonder heeft verweerder onvoldoende rekenschap gegeven van de bijzondere en zwaarwegende belangen van het minderjarige kind. Gelet hierop heeft verweerder zich niet op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de overdracht van een onevenredige hardheid getuigt.
Conclusie beroep
10. Het beroep is gelet op wat is overwogen onder 7.1 tot en met 7.4 en 9.3, gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F. Moison, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR15348917

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.