ECLI:NL:RBDHA:2021:7567

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
20/3345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onkostenvergoeding aan zelfstandige; beoordeling van de berekening door de gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zelfstandige ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Eiseres had een onkostenvergoeding van € 1.383,79 aangevraagd, die haar was toegekend in een eerder besluit van 29 augustus 2019. Dit bedrag was bedoeld ter compensatie van kosten die eiseres had gemaakt bij de start van haar kappersbedrijf aan huis. Eiseres was van mening dat de berekening van de onkostenvergoeding onjuist was en heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een bestreden besluit op 20 februari 2020 waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiseres tot 1 juni 2019 bijstand ontving op grond van de Participatiewet en dat zij met behoud van uitkering haar onderneming was gestart. Eiseres betwistte de hoogte van de onkostenvergoeding en voerde aan dat bepaalde kosten niet correct waren meegenomen in de berekening. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de gemeente de onkostenvergoeding correct had berekend. De rechtbank oordeelde dat de kosten die eiseres had gemaakt, zoals inschrijfkosten en andere uitgaven, op de juiste wijze waren verrekend en dat de gemeente terecht geen btw had meegenomen in de berekening, aangezien eiseres deze als ondernemer zelf kon verrekenen met de Belastingdienst.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. P.M. de Keuning, in aanwezigheid van griffier mr. W. Goederee, en werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3345

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R. van Manen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: A.M. de Jong).

Procesverloop

In het besluit van 29 augustus 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres een onkostenvergoeding van € 1.383,79 toegekend.
In het besluit van 20 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft laten weten akkoord te gaan met het sluiten van het onderzoek zonder zitting mits zij op het verweerschrift kan reageren. Die reactie is op 25 mei 2021 ontvangen. Verweerder heeft daarop gereageerd op 3 juni 2021. Met toestemming van partijen is het onderzoek vervolgens zonder zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres ontving tot 1 juni 2019 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Eiseres is in 2017 met behoud van uitkering een kappersbedrijf aan huis gestart. Eiseres heeft verzocht de uitkering per 1 juni 2019 te beëindigen omdat zij volledig zelfvoorzienend is geworden. Omdat eiseres in het kader van het starten van haar bedrijf kosten heeft gemaakt, heeft verweerder haar bij het primaire besluit een onkostenvergoeding ter grootte van € 1.383,79 (inclusief € 500,- uitstroompremie) toegekend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de berekening en hoogte van die vergoeding. Verweerder heeft het bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een advies van een extern adviseur, E. Percin, van 14 februari 2020 (hierna: het advies) ten grondslag.
2. In het advies is vermeld dat wordt uitgegaan van de volgende berekening:
Onkosten 2017: € 85,60
Onkosten 2018: € 747,72
Onkosten 2019:
€ 567,98Totaal: € 1.400,80
Al vergoed in 2017:
€ 517,51-/-
Nog te vergoeden: € 883,29
Verweerder heeft daarom een bedrag van € 1.383,79 (€ 883,29 + € 500,- uitstroompremie) toegekend.
3. Eiseres heeft verweerders standpunt gemotiveerd bestreden. Verweerder heeft ten onrechte bij de berekening van haar kosten de daarover afgedragen btw niet meegenomen. Eiseres zegt het bedrag van € 517,51 dat in 2017 zou zijn vergoed, niet van verweerder te hebben ontvangen. Verweerder heeft de kosten voor de inschrijving van de Kamer van Koophandel en de boiler (inclusief btw) vergoed, maar deze kosten zijn niet opgenomen in het overzicht "kosten die wel gemaakt zijn, maar niet regulier vergoed kunnen worden". Zouden deze kosten tweemaal opgevoerd zijn, dan was het redelijk geweest om dit bedrag in mindering te brengen. Maar nu dat niet het geval is, is dat onjuist. De kosten van de boiler zijn in 2018 via de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) vergoed, maar ook niet in genoemd overzicht opgenomen. Eiseres betwist ook dat zij een bedrag van € 250,- heeft ontvangen voor de vergoeding van de vergunning van een bedrijf aan huis. Zij mocht dit bedrag vrij besteden aan promotie en heeft dit ook gedaan. Met de prijs van de vergunning (€ 302,-) komt het bedrag niet overeen. Eiseres heeft verder betoogd dat het bestreden besluit onvolledig is. Volgens eiseres heeft zij nog recht op de door haar betaalde premies voor de Zorgverzekeringswet over 2018. Verweerder is ook voornemens over 2018 ten onrechte een belastingteruggave te gaan verrekenen. Ten slotte is eiseres van mening dat zij nog recht heeft op een deugdelijke berekening van alle kinderopvangkosten,
-vergoedingen en nabetaling van het bedrag dat de kinderopvangorganisatie aan de gemeente heeft betaald.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die niet direct herleidbaar zijn tot haar bedrijf, of waarvan geen factuur is overgelegd. Verweerder heeft deze kosten, die niet regulier vergoed konden worden dan wel konden worden afgetrokken van de inkomsten uit onderneming, bij wijze van handreiking toch via Reïntegratiebedrijf Rijnvicus vergoed. Bij de vergoeding is er rekening mee gehouden dat Rijnvicus eiseres in 2019 een bedrag van € 517,51 heeft uitbetaald. Dat bedrag ziet op inschrijfkosten Kamer van Koophandel (€ 65,-), kosten van een boiler (€ 202,51 incl. btw) en opstartkosten (€ 250,-). Verweerder heeft het vergoede bedrag van € 883,79 verhoogd met een uitstroompremie van € 500,-. Verweerder heeft benadrukt dat het hier niet ging om een verplichte uitbetaling, maar om een handreiking.
4.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de berekening van de tegemoetkoming die eiseres heeft ontvangen. Verweerder heeft de kosten met eiseres terecht exclusief btw afgerekend. De btw kon eiseres als ondernemer immers verrekenen met de Belastingdienst. Verweerder heeft gemotiveerd weerlegd dat de kosten van de boiler niet in het kostenoverzicht zijn meegenomen. Verweerder stelt in 2017 een bedrag van € 159,99 aangemerkt te hebben als aftrekbare investering. Eiseres heeft in 2018 een zelfde bedrag als direct herleidbare ondernemingskosten mogen aftrekken van haar inkomen voor dat jaar. Dezelfde kosten zijn ook als maatwerkvergoeding in het kader van de Wmo 2015 in 2018 aan eiseres uitbetaald (€ 202,51 incl. btw), als vergoeding voor niet direct herleidbare ondernemerskosten. Verweerder heeft rekening gehouden met de kosten van de boiler en daarom terecht het bedrag dat hiervoor al was betaald (€ 202,51) van de toe te kennen vergoeding afgetrokken. Verweerder zegt eiseres deze bedragen te hebben uitbetaald. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet het geval is.
4.3
In reactie op het verweerschrift heeft eiseres een stuk overgelegd (een brief van 11 december 2020 van Administratiekantoor Broer te Utrecht) waarin aan de hand van een fictief rekenvoorbeeld wordt betoogd dat verweerder een onjuiste uitleg zou hebben gegeven aan de kleine ondernemersregeling (Kor). Voor zover eiseres hiermee wil zeggen dat verweerder bij zijn berekening van de onkostenvergoeding van onjuiste Btw-cijfers is uitgegaan, deelt de rechtbank dat standpunt niet. Eiseres heeft niet aan de hand van btw-aangiften aangegeven welke cijfers verweerder had moeten gebruiken. Zij heeft ook niet anderszins aannemelijk gemaakt dat verweerder de toegekende vergoeding onjuist heeft berekend.
4.4
De overige beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd hebben geen betrekking op het bestreden besluit en kunnen dit dus niet raken. Volgens verweerder heeft er nog geen fiscale afrekening inkomstenbelasting/premie zorgverzekering plaatsgevonden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is. De kosten van kinderopvang van de zoon van eiseres staan los van de tegemoetkoming die in dit beroep aan de orde is.
5. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2021.
De griffier is buiten staat om
deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.