ECLI:NL:RBDHA:2021:7568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
20/2372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht op grond van de Participatiewet en de berekening van bijstandsbedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin het recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 juni 2019 werd ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op de vaststelling dat eiseres voldoende inkomsten uit haar eigen onderneming ontving. Verweerder had vastgesteld dat eiseres in de periode van 2017 tot en met mei 2019 een bedrag van € 137,70 te veel bijstand had ontvangen, maar had bepaald dat dit bedrag niet terugbetaald hoefde te worden.

Eiseres betwistte de juistheid van de berekening die aan de intrekking van het bijstandsrecht ten grondslag lag. Zij stelde dat verweerder bij de berekening zowel inkomen als uitgaven inclusief btw had moeten beschouwen, wat zou leiden tot een andere uitkomst. Eiseres claimde dat zij recht had op een bedrag van € 437,10 van verweerder. Daarnaast voerde zij aan dat het bestreden besluit onvolledig was en dat zij recht had op een terugbetaling van de door haar betaalde premie voor de zorgverzekering over 2018.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht was uitgegaan van gemaakte kosten exclusief btw, omdat eiseres de btw kon verrekenen met de Belastingdienst. De rechtbank verwierp de stelling van eiseres dat haar uitgaven inclusief btw hadden moeten worden meegenomen, omdat zij deze niet had onderbouwd. Ook de overige beroepsgronden van eiseres werden verworpen, omdat deze geen betrekking hadden op het bestreden besluit. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. van Manen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: A.M. de Jong).

Procesverloop

In het besluit van 9 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 juni 2019 ingetrokken.
In het besluit van 20 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft laten weten akkoord te gaan met het sluiten van het onderzoek zonder zitting mits zij op het verweerschrift kan reageren. Die reactie is op 25 mei 2021 ontvangen. Verweerder heeft daarop gereageerd op 3 juni 2021. Met toestemming van partijen is het onderzoek vervolgens zonder zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres ontving bijstand op grond van de Pw. Met ingang van 1 juni 2019 heeft verweerder het recht op bijstand op verzoek van eiseres ingetrokken, omdat zij op dat moment voldoende inkomsten uit haar eigen onderneming ontving. Verweerder heeft bij de intrekking van het recht op bijstand vastgesteld dat eiseres in de periode van 2017 tot en met mei 2019 een bedrag van € 137,70 te veel bijstand heeft ontvangen. Verweerder heeft bepaald dat eiseres dit bedrag niet hoeft terug te betalen.
2. Verweerder heeft het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een advies van een extern adviseur (E. Percin) ten grondslag. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar dat advies op het standpunt dat de aan de terugvordering ten grondslag liggende berekening juist is.
3. Eiseres heeft verweerders standpunt gemotiveerd bestreden. Volgens haar is de in het bestreden besluit gemaakte berekening onjuist. Verweerder had naar zowel inkomen als uitgaven inclusief btw moeten kijken. Dat leidt tot een andere uitkomst van de berekening. Eiseres heeft in dat geval € 437,10 van verweerder tegoed. Het bestreden besluit is bovendien onvolledig. Eiseres heeft recht op de door haar betaalde premie voor de Zorgverzekering over 2018. Verder zal verweerder ten onrechte over 2018 een belastingteruggave en premie volksverzekering inhouden/verrekenen. Ten slotte is eiseres van mening dat zij nog recht heeft op een deugdelijke berekening van alle kinderopvangkosten, -vergoedingen en nabetaling van het bedrag dat de kinderopvangorganisatie aan de gemeente heeft betaald.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of verweerder in de gemaakte berekening terecht is uitgegaan van gemaakte kosten exclusief btw. Naar het oordeel van de rechtbank is dat juist, omdat eiseres de haar in rekening gebrachte btw kan verrekenen met de Belastingdienst. Tegenover het gemotiveerde standpunt van verweerder hieromtrent heeft eiseres haar stelling dat haar uitgaven inclusief btw hadden moeten worden meegenomen, niet onderbouwd. Die stelling en de daaraan verbonden conclusie dat zij nog € 437,10 van verweerder tegoed heeft, wordt dan ook niet gevolgd.
4.2 In reactie op het verweerschrift heeft eiseres een stuk overgelegd (een brief van 11 december 2020 van Administratiekantoor Broer te Utrecht) waarin aan de hand van een fictief rekenvoorbeeld wordt betoogd dat verweerder een onjuiste uitleg zou hebben gegeven aan de kleine ondernemersregeling (Kor). Voor zover eiseres hiermee wil zeggen dat verweerder bij zijn berekening van de onkostenvergoeding van onjuiste Btw-cijfers is uitgegaan, deelt de rechtbank dat standpunt niet. Eiseres heeft niet aan de hand van btw-aangiften aangegeven welke cijfers verweerder had moeten gebruiken. Zij heeft ook niet anderszins aannemelijk gemaakt dat verweerder de toegekende vergoeding onjuist heeft berekend.
4.3 De overige beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd hebben geen betrekking op het bestreden besluit en kunnen dit dus niet raken. Volgens verweerder heeft er nog geen fiscale afrekening inkomstenbelasting/premie zorgverzekering plaatsgevonden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit al wel is gebeurd. Dit maakt daarom ook geen onderdeel uit van de besluitvorming die in deze procedure aan de orde is. Dat geldt ook voor de kosten van kinderopvang van de zoon van eiseres. Verweerder stelt terecht dat die kosten los staan van de eindafrekening die hier aan de orde is.
5. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2021.
De griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.