Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
2. Verweerder heeft het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een advies van een extern adviseur (E. Percin) ten grondslag. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar dat advies op het standpunt dat de aan de terugvordering ten grondslag liggende berekening juist is.
3. Eiseres heeft verweerders standpunt gemotiveerd bestreden. Volgens haar is de in het bestreden besluit gemaakte berekening onjuist. Verweerder had naar zowel inkomen als uitgaven inclusief btw moeten kijken. Dat leidt tot een andere uitkomst van de berekening. Eiseres heeft in dat geval € 437,10 van verweerder tegoed. Het bestreden besluit is bovendien onvolledig. Eiseres heeft recht op de door haar betaalde premie voor de Zorgverzekering over 2018. Verder zal verweerder ten onrechte over 2018 een belastingteruggave en premie volksverzekering inhouden/verrekenen. Ten slotte is eiseres van mening dat zij nog recht heeft op een deugdelijke berekening van alle kinderopvangkosten, -vergoedingen en nabetaling van het bedrag dat de kinderopvangorganisatie aan de gemeente heeft betaald.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of verweerder in de gemaakte berekening terecht is uitgegaan van gemaakte kosten exclusief btw. Naar het oordeel van de rechtbank is dat juist, omdat eiseres de haar in rekening gebrachte btw kan verrekenen met de Belastingdienst. Tegenover het gemotiveerde standpunt van verweerder hieromtrent heeft eiseres haar stelling dat haar uitgaven inclusief btw hadden moeten worden meegenomen, niet onderbouwd. Die stelling en de daaraan verbonden conclusie dat zij nog € 437,10 van verweerder tegoed heeft, wordt dan ook niet gevolgd.
4.2 In reactie op het verweerschrift heeft eiseres een stuk overgelegd (een brief van 11 december 2020 van Administratiekantoor Broer te Utrecht) waarin aan de hand van een fictief rekenvoorbeeld wordt betoogd dat verweerder een onjuiste uitleg zou hebben gegeven aan de kleine ondernemersregeling (Kor). Voor zover eiseres hiermee wil zeggen dat verweerder bij zijn berekening van de onkostenvergoeding van onjuiste Btw-cijfers is uitgegaan, deelt de rechtbank dat standpunt niet. Eiseres heeft niet aan de hand van btw-aangiften aangegeven welke cijfers verweerder had moeten gebruiken. Zij heeft ook niet anderszins aannemelijk gemaakt dat verweerder de toegekende vergoeding onjuist heeft berekend.
4.3 De overige beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd hebben geen betrekking op het bestreden besluit en kunnen dit dus niet raken. Volgens verweerder heeft er nog geen fiscale afrekening inkomstenbelasting/premie zorgverzekering plaatsgevonden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit al wel is gebeurd. Dit maakt daarom ook geen onderdeel uit van de besluitvorming die in deze procedure aan de orde is. Dat geldt ook voor de kosten van kinderopvang van de zoon van eiseres. Verweerder stelt terecht dat die kosten los staan van de eindafrekening die hier aan de orde is.
5. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.